Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.INBEV NEDERLAND N.V.,
RESTAURANT DE VISSERMAN VOF,
[geïntimeerde sub 3],
[geïntimeerde sub 4],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van 14 juni 2017, waarbij zij betrokken zijn in geschillen rondom een hoofdhuurovereenkomst en een onderhuurovereenkomst betreffende een bedrijfsruimte met bijbehorende woonruimte. Tijdens een zitting op 5 december 2016 hebben partijen aangegeven de voorkeur te geven aan beoordeling door de kantonrechter, maar er is geen uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt voor hoger beroep. Geïntimeerden hebben betoogd dat appellanten niet ontvankelijk zijn in het hoger beroep, omdat artikel 333 Rv vereist dat partijen zich het recht op hoger beroep voorbehouden. Het hof heeft vastgesteld dat in het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2016 geen melding is gemaakt van een dergelijk voorbehoud. Appellanten hebben in hun memorie van grieven erkend dat er geen uitdrukkelijk voorbehoud is gemaakt. Het hof concludeert dat appellanten niet ontvankelijk zijn in het hoger beroep, wat betekent dat hun beroep op de uitleg van de kantonrechter over een vaststellingsovereenkomst niet kan leiden tot ontvankelijkheid. De kosten van het hoger beroep worden aan appellanten opgelegd als de in het ongelijk gestelde partij.