AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Medeplegen van het opzettelijk binnen Nederlands grondgebied brengen van cocaïne
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betreft een incident op 28 december 2014 op de luchthaven Schiphol, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, in totaal ongeveer 5113,9 gram. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden. Tijdens de zittingen heeft de verdediging vrijspraak bepleit, onder andere op basis van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de medeverdachte, ondanks enige inconsistenties, voldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te dienen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de medeverdachte naar Schiphol heeft gebracht, hem heeft voorzien van een telefoon en instructies heeft gegeven over de overdracht van de cocaïne. De verdachte is uiteindelijk schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en de eerdere veroordeling is bevestigd. De straf is vastgesteld op 38 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie van de drugshandel in overweging genomen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voetnoten
1.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van 28 december 2014, doorgenummerde p. 10-11.
2.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal van 29 december 2014, doorgenummerde p. 16-18 in samenhang met het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 5 januari 2015, met kenmerk A065.4.106347, opgemaakt door hoofdscheikundige drs. [naam 3] (los opgenomen in het dossier).
3.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2015, doorgenummerde p. 38-39, met op p. 40 als bijlage een geschrift, te weten de genoemde factuur, welk geschrift wordt gebezigd in samenhang met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal van 28 december 2014, doorgenummerde p. 12-13.
5.De processen-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2017 en 12 september 2018.
6.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van 12 februari 2015, doorgenummerde p. 30-31.
7.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van (naar het hof begrijpt:) 2 februari 2015, doorgenummerde p. 45-47 (wat betreft de communicatie op 28 december 2014) en het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van 11 maart 2015, doorgenummerde p. 51-55 (wat betreft de overige hier weergegeven communicatie).
8.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 6] opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 18 februari 2015, doorgenummerde p. 64-70.
9.Het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van (naar het hof begrijpt:) 24 januari 2015, doorgenummerde p. 56-60.