ECLI:NL:GHAMS:2018:3421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
23-002495-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en vernietiging van vonnis met betrekking tot vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 28 juni 2017 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk bevestigd, maar vernietigde de opgelegde gevangenisstraf en beslissingen omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan vernieling van een luxaflex tijdens een poging om een woning binnen te klimmen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de vernieling, ondanks zijn verweer dat hij geen opzet had.

De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn verstandelijke beperking en andere psychische problemen. Het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eerdere veroordelingen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden afgewezen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9a en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002495-17
datum uitspraak: 26 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers
13-654072-17, 13-163951-16 (TUL) en 13-204069-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen omtrent de vorderingen tenuitvoerlegging met de parketnummers 13-204069-16 en 13-163951-16 - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof een nadere bewijsoverweging toevoegt.

Nadere bewijsoverweging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – kort gezegd – dat de verdachte geen opzet had op vernieling van de luxaflex. Hij wilde naar boven klimmen, schrok van een geluid en verloor zijn evenwicht. In zijn val heeft hij zich getracht vast te houden aan de luxaflex.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat het weerlegd wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt immers dat de verdachte eerst met zijn hand de luxaflex wilde wegduwen, waardoor, zo neemt het hof als vaststaand aan, de luxaflex beschadigd raakte. Daarna is de verdachte gevallen/naar achteren gesprongen. Ten overvloede overweegt het hof dat ook als de verdachte de luxaflex in een ongecontroleerd moment voor of tijdens zijn val zou hebben beschadigd, de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op die schade heeft aanvaard door te trachten via het raam een woning binnen te klimmen.

Oplegging van straf en of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat in verband met de persoonlijkheid van de dader geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop dat het handelen van de verdachte, zoals bewezen verklaard, een ergerlijk strafbaar feit oplevert. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een luxaflex toen hij een woning probeerde te beklimmen. Hij heeft hiermee schade berokkend aan de rechthebbende en er blijk van gegeven onvoldoende respect te hebben voor andermans eigendommen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Ook blijkt hieruit dat de verdachte op grond van twee in 2017 gewezen onherroepelijke vonnissen tot eind 2019 in een proeftijd loopt en dat hem in dat kader bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, onder meer inhoudend een meldplicht bij de reclassering, de plicht mee te werken aan (a) een ambulante en klinische behandeling voor zijn drugsproblematiek, (b) opname in een beschermde woonsetting, en (c) het daar voor hem opgestelde dagprogramma. Het ontbreekt dus niet aan een titel voor betrokkenheid van de reclassering bij de verdachte. De voorwaardelijke strafdelen die aan deze bijzondere voorwaarden zijn verbonden overstijgen de 100 dagen gevangenisstraf.
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 10 september 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2017 is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis, trekken van ADHD en een stoornis in het middelengebruik, ongespecificeerd. Mede als gevolg daarvan kan hij de consequenties van zijn gedrag moeilijk overzien en handelt hij impulsief vanuit directe behoeftebevrediging, hetgeen de kans op recidive groot maakt. De verdachte is gebaat bij structuur en duidelijkheid. In het kader van het bij voormelde vonnissen opgelegde reclasseringstoezicht heeft de verdachte zich sinds begin 2018 in Wier+, een instelling voor gedragsgestoorde mensen met een verstandelijke beperking bevonden. Dit traject is recentelijk (augustus 2018) negatief beëindigd. Betrokkene kon zich niet aan de regels houden en was ongeoorloofd afwezig. Hij is buiten en binnen de kliniek drugs gaan gebruiken en was hierdoor niet begeleidbaar. Volgens de reclassering komt de moeite die de verdachte heeft met het vasthouden van motivatie voor een behandeltraject niet voort uit onwil, maar uit onmacht: de verstandelijke beperking en ontwikkelingsstoornis spelen hierin naast de drugsverslaving een grote rol.
De reclassering concludeert in voormeld rapport dat er geen mogelijkheden meer worden gezien om de verdachte binnen het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden tot een positieve gedragsverandering te brengen en is van mening dat intensieve behandeling en het opstellen van een adequaat begeleidingsplan, waarin aandacht besteed wordt aan alle criminogene factoren, alleen in het kader van een onvoorwaardelijke ISD- maatregel kans van slagen heeft.
De advocaat-generaal heeft niet de oplegging van een dergelijke maatregel gevorderd, zodat geen mogelijkheid tot oplegging van die maatregel bestaat.
Met de verdediging is het hof voorts van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, gelet op de inhoud van het over hem – zij het in een andere zaak, maar voor feiten begaan in een periode waarin de verdachte met dezelfde problematiek te kampen had – opgemaakte psychologisch rapport van 8 juni 2017.
Gelet op de recente veroordelingen – waaronder de zaak met parketnummer 23-003875-17 waarin het hof heden eveneens uitspraak doet –, de relatief geringe ernst van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen meerwaarde in het opleggen van een gevangenisstraf zoals gevorderd. Het hof bepaalt daarom dat in deze zaak geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het bewezen verklaarde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 13-163951-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Parketnummer 13-204069-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen op de vorderingen tenuitvoerlegging met de parketnummers 13-204069-16 en 13-163951-16 en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juni 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2017, parketnummer 13-163951-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juni 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017, parketnummer 13-204069-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2018.
[…]