ECLI:NL:GHAMS:2018:3416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
23-002578-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en poging tot diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2017. De verdachte, geboren in 1993, was in eerste aanleg gedeeltelijk vrijgesproken van diefstal van goederen uit een Renault, toebehorende aan [slachtoffer 1]. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de (partiële) vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en een poging tot diefstal, gepleegd in de periode van 4 tot en met 7 april 2016. De verdachte had zich toegang verschaft tot verschillende bedrijfsvoertuigen en had een aanzienlijke hoeveelheid gereedschap weggenomen. Het hof overwoog dat de verdachte zich in de nachtelijke uren schuldig had gemaakt aan deze feiten, waarbij de slachtoffers niet alleen hun eigendommen verloren, maar ook schade en gevoelens van onveiligheid ondervonden. De verdachte had eerder al een strafblad en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds februari 2018 zijn leven had gebeterd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en werd de schadevergoeding aan de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002578-17
datum uitspraak: 25 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800143-16 en 15-700168-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland partieel vrijgesproken van de aan hem onder 1 ten laste gelegde diefstal van goederen uit een Renault die toebehoorde aan [slachtoffer 1]. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot (partiële) vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven (partiële) vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

2 2.hij op een tijdstip tussen 6 april 2017 en 7 april 2017 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto merk Iveco (gekentekend [kenteken 3]) weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot dat voertuig te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bespreking van verweer omtrent verzuim van vormen
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er in deze zaak sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek in de zin van artikel 359a Sv en daartoe, onder verwijzing naar onder meer het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:10593), aangevoerd dat artikel 3 van de Politiewet geen basis bood voor het plaatsen van een peilbaken onder het voertuig waarvan de verdachte gebruik maakte. Daarbij heeft hij gesteld dat door de inzet van het baken en de wijze waarop dat heeft plaatsgevonden, een min of meer compleet beeld heeft kunnen ontstaan van het leven van de verdachte. Hierdoor is sprake geweest van stelselmatige observatie van de verdachte zonder dat hiervoor een bevel van de officier van justitie is gegeven. Dit verzuim dient – gelet op het structurele karakter – te leiden tot bewijsuitsluiting van alle resultaten van het opsporingsonderzoek en derhalve tot integrale vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Observaties waarvoor geen bevel is gegeven als bedoeld in artikel 126g Sv kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, de intensiteit, de frequentie, de plaats, het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen. In dit geval kan daaromtrent het volgende worden vastgesteld.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 7 april 2016 en 24 augustus 2016 [1] komt naar voren dat de regio Hoorn en omstreken in de periode van 1 maart 2016 tot en met 6 april 2016 te maken had met 123 diefstallen uit bestelbussen, veelal van professionele gereedschappen. Om te komen tot identificatie van de dader(s) van die vergrijpen, is door de politie een analyse gemaakt aan de hand van (a) de locatie en tijdstippen van de gepleegde delicten, (b) hetgeen bekend was geworden bij staandehoudingen van personen en controles van voertuigen in de nabije omgeving van deze locaties en (c) de personen die, gezien hun woonplaats en antecedenten, mogelijk als verdachte in aanmerking kwamen. Bij die analyse kwamen personen naar voren die veelal in de nachtelijke uren en al dan niet in voertuigen werd gecontroleerd door de politie, zonder dat zij redelijke verklaringen hadden voor hun aanwezigheid ter plaatse, waaronder de verdachte. Ook de Opel Vectra die bij hem in gebruik was is daarbij opgevallen. Daarop is op 6 april 2016 om 05:00 uur een peilbaken geplaatst onder de Opel. Het peilbaken betrof een niet-registrerend hulpmiddel en was uitsluitend live te bekijken. Het gaf om de 5 seconden zijn positie door. Vanaf 6 april 2016 omstreeks 20:00 uur is het peilbaken continu live uitgekeken. Op 6 april 2016 om 22:31 uur is de Opel in beweging gekomen en vanaf dat tijdstip zijn de reisbewegingen van het voertuig gevolgd. Op 7 april 2016 om 03.35 uur is de verdachte aangehouden.
Uit voorgaande concludeert het hof dat het peilbaken nog geen vierentwintig uur onder de bij de verdachte in gebruik zijnde Opel geplaatst is geweest en dat zijn voertuig slechts werd gevolgd bij reisbewegingen die pasten binnen het onderzoek naar het plegen van vermogensdelicten gedurende de nachtelijke uren. Het volgen van die bewegingen heeft feitelijk minder dan acht uren geduurd. Derhalve kan in deze zaak de met de observatie samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet, daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Er zijn in het dossier geen solide aanknopingspunten te vinden voor de suggestie van de raadsman dat het plaatsen van peilbakens door opsporingsambtenaren in het geval van de verdachte een structureel karakter heeft gehad, zodat dit onderdeel van het verweer reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag doel mist. Dit wordt niet anders door de verklaring van politieambtenaar [verbalisant 2] dat jegens de verdachte na 7 april 2016 nog één keer een peilbaken is ingezet.
Het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer van de raadsman wordt in alle onderdelen verworpen
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 7 april 2016 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfsvoertuig, te weten uit een Ford Transit, kenteken [kenteken 1], heeft weggenomen een zeer grote hoeveelheid gereedschap (waaronder zaagmachines en boormachines, en een schiethamer) toebehorende aan [naam] ([slachtoffer 2]), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

en
hij op 7 april 2016 te Wervershoof, gemeente Medemblik, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfsvoertuig, te weten een Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken 2], heeft weggenomen een zeer grote hoeveelheid gereedschap (waaronder zaagmachines, een boormachine, een schroefmachine, een schaafmachine en een schiethamer), toebehorende aan [slachtoffer 3];

2.hij op 7 april 2017 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto van het merk Iveco, gekentekend [kenteken 3], weg te nemen goederen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot dat voertuig te verschaffen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsvoering [2]
Het hof komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 6 april 2016 omstreeks 05:00 uur is een technisch hulpmiddel (het hof begrijpt: peilbaken) geplaatst onder de auto van de verdachte, een grijze Opel Vectra, voorzien van het kenteken [kenteken 4]. Om 20:00 uur zijn leden van het flexteam Noord-Holland begonnen met het volgen van dit voertuig. Het voertuig stond op dat moment geparkeerd op de Stijgbeugel in Hoorn, waar de verdachte woonachtig is. Om 22:31 uur is het voertuig in beweging gekomen. Vervolgens heeft politieambtenaar [verbalisant 1] via GPS gezien dat het voertuig op 7 april 2016 van 01:11 uur tot 01:18 uur op de Zesstedenweg geparkeerd stond. Politieambtenaar Hoogenboom heeft kort daarna gezien dat op de Zesstedenweg een raam van het portier van een Ford Transit, voorzien van het kenteken [kenteken 1], was vernield. [3] [slachtoffer 2] heeft namens [naam] op 7 april 2016 aangifte gedaan van diefstal uit deze bedrijfsauto diezelfde ochtend, terwijl de auto geparkeerd stond aan de Zesstedenweg te Grootebroek, gemeente Stede Broec. [4] Uit de bedrijfsauto zijn onder andere een meetapparatuur, een bouwlaser, zaagmachines, zeven boormachines, twaalf accu’s, acculaders en een schiethamer weggenomen. [5] [slachtoffer 2] heeft vervolgens op 18 april 2016 bij de politie verschillende (naar het hof begrijpt: onder de verdachte) in beslag genomen goederen herkend als de goederen die uit zijn bedrijfsauto zijn weggenomen, te weten: zaagmachines, zeven boormachines, twee acculaders, meetapparatuur en een Makita koffer. [6]
Het voertuig reed vervolgens richting de Bernhardstraat te Andijk, waar de moeder van de verdachte woonachtig is. [7] Om 01:56 uur reed het voertuig richting Wervershoof, waar deze na een rondje te hebben gereden op de Huijgendijk, tussen 02:13 uur en 02:45 uur heeft stilgestaan in de omgeving van de Van Maaselandstraat. [8] Politieambtenaar Vrijhoef is omstreeks 02.45 uur naar de Van Maaselandstraat te Wervershoof gereden, waar hij een bestelbus van het merk Volkswagen, type Transporter, voorzien van kenteken [kenteken 2], zag staan, waarvan de schuifdeur niet geheel was gesloten. [9] [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van bijna al zijn gereedschappen, ter waarde van vooralsnog 4.300 euro, uit deze bestelbus tussen 6 april 2016 te 16:30 uur en 7 april 2016 te 04:30 uur op de Van Maaselandstraat te Wervershoof, gemeente Medemblik. Die aangever verklaarde dat de schuifdeur aan de zijkant van zijn bestelbus op een kier stond en dat de slotpen van het voorportier omhoog stond. [10] Uit de bestelbus, die hij voor zijn bedrijf gebruikt, zijn onder andere zaagmachines, een boormachine, een schroefmachine, een schaafmachine en een schiethamer weggenomen. [11] Op de Huijgendijk te Wervershoof zag politieambtenaar Vrijhoef een bestelauto staan van het merk Iveco, voorzien van het kenteken [kenteken 3]. Het kleine driehoekige raampje bij het portier van de bijrijder was kapot. De politieambtenaar zag glasscherven liggen op de grond buiten het voertuig. [12] [slachtoffer 4] heeft namens Bouwbedrijf [slachtoffer 4] aangifte gedaan van een poging tot diefstal tussen 6 april 2016 te 16:30 uur en 7 april 2016 te 02:30 uur op de Huijgendijk te Wervershoof, gemeente Medemblik, van het in die bestelauto aanwezige gereedschap. [13]
De Opel Vectra reed vervolgens naar Andijk, waar deze volgens GPS ter hoogte van de Beldersweg parkeerde. [14] De ter plaatse gekomen politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] troffen het voertuig zonder inzittenden aan, geparkeerd achter een grote schuur. In het voertuig zagen politieambtenaren diverse koffers met gereedschappen liggen. [15]
Om 03:35 uur is de verdachte – nadat hij lopend uit een steeg kwam – aangehouden bij de Bernhardstraat te Andijk. [16] Bij de fouillering van de verdachte is in zijn linker jaszak een autosleutel van het merk Opel aangetroffen. [17]
In de stenen berging in de tuin van de Bernhardstraat 16 te Andijk, waar de moeder van de verdachte woonachtig is, werd op 7 april 2016 na 05:20 uur een grote hoeveelheid gereedschap in koffers aangetroffen. De moeder van de verdachte verklaarde dat deze spullen er op 6 april 2016 om 19:15 uur nog niet lagen en dus wel van haar zoon Mike zullen zijn. [18]
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof op grond van de volgende omstandigheden van oordeel dat de verdachte de bestuurder was van de Opel Vectra:
- de Opel Vectra is op 6 april 2016 om 22.31 uur vertrokken van de plaats waar de verdachte woonachtig is;
- de route van de Opel Vectra is die nacht langs de plaatsen gegaan waar de diefstallen en de poging daartoe, uit de bedrijfsauto’s hebben plaatsgevonden;
- de verdachte is daarna, middenin de nacht, aangehouden bij de woning van zijn moeder;
- de verdachte had bij zijn aanhouding de autosleutel van de betreffende Opel Vectra in zijn jaszak;
- de Opel Vectra staat op naam van de verdachte;
- in de schuur van de moeder van de verdachte is op 7 april 2016 na 05.20 uur een grote hoeveelheid gereedschap in koffers aangetroffen, welke er op 6 april 2016 om 19.15 uur nog niet lag.
Nu de verdachte voor deze op zijn minst verdachte omstandigheden geen enkele, de redengevendheid van die omstandigheden ontzenuwende verklaring heeft gegeven, heeft het hof geen reden om te veronderstellen dat een ander persoon de aan de verdachte tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek verdediging
Meer subsidiair heeft de verdediging het hof bij pleidooi verzocht om politieambtenaar [verbalisant 5] als getuige te horen omtrent de door hem gedane herkenning van de verdachte.
Het hof gebruikt de processen-verbaal van politieambtenaar [verbalisant 5] ten aanzien van de herkenning van de verdachte niet voor het bewijs, zodat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet is vervuld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat gesteld dat het zeer onwenselijk zou zijn als de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, omdat de verdachte zijn leven sinds februari 2018 heeft gebeterd en zijn zaken heel goed op de rit heeft. Hij heeft baat bij de behandeling bij De Waag en werkt daaraan goed mee. De uitvoering van het aantal uren werkstraf dat met de vordering van de advocaat-generaal is gemoeid zou een te grote wissel trekken op het drukke schema van de verdachte die een timmerbedrijf heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich middenin de nacht schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit bedrijfsauto’s en een poging daartoe. De verdachte heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor de geldelijke opbrengst van deze rooftocht. De slachtoffers hebben, naast het missen van hun eigendommen die zij nodig hebben bij het uitoefenen van hun werkzaamheden, veelal ook te maken met schade als gevolg van de inbraken. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving en met name bij de benadeelden.
Het hof houdt ten nadele van de verdachte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2018, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van gekwalificeerde diefstallen onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van (poging tot) auto-inbraak aan recidivisten plegen te worden opgelegd, acht het hof in dit geval, zeker gezien het geweld dat hierbij gepaard is gegaan, net als de rechtbank, de oplegging van een gevangenisstraf van 5 maanden zonder meer gerechtvaardigd. Het hof zal daartoe evenwel niet overgaan. Daartoe is het volgende redengevend.
In het verleden is de verdachte, die kampte met problemen op diverse leefgebieden, gediagnostiseerd met een gedragsstoornis (met een gebrekkige impulsbeheersing) en misbruik van alcohol en werd een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken gesignaleerd. Geadviseerd werd de verdachte in verband daarmee op ambulante basis te laten behandelen bij een forensische polikliniek en hem in een reclasseringskader ondersteuning te bieden. Door dit hof zijn bij arrest van 5 augustus 2017 daartoe strekkende bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel gesteld. Lange tijd heeft de verdachte laten zien lak te hebben aan deze door de rechter gestelde voorwaarden: afspraken bij de reclassering kwam hij niet (telkens) na en door zijn toedoen is een behandeling bij een forensische polikliniek voortijdig beëindigd. Nu in de voorbije jaren geen succesvolle behandeling heeft plaatsvonden, is er geen reden om te kunnen aannemen dat genoemde psychische c.q. persoonlijkheidsproblematiek thans minder prominent aanwezig is. Om deze redenen is het hof van oordeel dat begeleiding en (vooral) behandeling van de verdachte onverkort is vereist om het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt en dat, blijkens een rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 6 september 2018, nog altijd als matig tot hoog moet worden ingeschat, tot maatschappelijk aanvaardbare proporties te reduceren. De reclassering onderschrijft dit oordeel in dat rapport.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans beschikt over een vaste woonruimte heeft, een timmerbedrijf heeft opgebouwd dat niet om opdrachten verlegen zit en zijn schuldenlast substantieel teruggebracht. Belangrijker is nog dat het er op lijkt dat de verdachte, nadat hij op 7 februari 2018 ontslagen is uit een detentie, ‘het licht’ heeft gezien en dat hij eindelijk bereid is om op constructieve wijze aan zijn problemen te werken. Hij houdt zich sindsdien aan zijn afspraken met de reclassering en is opnieuw aangemeld bij De Waag voor behandeling. Aldaar is de behandeling inmiddels hervat en is met de verdachte een behandelplan opgesteld, waarvan vergroting de eigen controle op impulsen en alcoholgebruik deel uitmaakt. Daarnaast heeft de verdachte zich opengesteld voor nadere diagnostisering, waarbij in het bijzonder gekeken zal worden naar AD(H)D en stoornissen in het autistische spectrum, en heeft hij te kennen gegeven aan zijn gebrek aan empathisch vermogen te willen werken. De reclassering heeft bij genoemd rapport (en anders dan in eerdere rapporten) te kennen gegeven meerwaarde te zien in het voortzetten van het reclasseringstoezicht.
Bij heden in de zaak met parket nummer 23-002292-17 gewezen arrest wordt de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel verplicht tot het naleven van een plicht zich te melden bij de reclassering en tot het ondergaan van ambulante behandeling bij De Waag voor alcohol-, persoonlijkheids- en/of psychische problematiek. Daarbij sluit aan dat in de voorliggende zaak geen vrijheidsstraf wordt opgelegd. In plaats daarvan zal de verdachte in de gelegenheid worden gesteld boete te doen door het uitvoeren van een taakstraf. Nu ten gunste van de verdachte wordt gekozen voor een minder ingrijpende strafmodaliteit zou te zeer voorbij worden gegaan aan de ernst van het bewezen geachte en het strafblad van de verdachte als er een lagere taakstraf zou worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd. De verdachte dient zich te realiseren dat hem hiermee (en met de beslissingen bij het heden onder parketnummer 23-002292-17 gewezen arrest) een voorlopig allerlaatste kans wordt geboden. Of het in de toekomst – in de woorden van de verdachte – ‘hartstikke lekker blijft draaien’ of dat hij in verband met nieuwe vergrijpen vaak en langdurig tussen de muren van Dienst Justitiële Inrichtingen zal moeten verblijven, hangt af van de keuzes de komende tijd zelf zal moeten maken en het doorzettingsvermogen dat hij daarbij aan de dag legt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft [benadeelde] zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering die strekt tot vergoeding van de materiële schade. Deze bedraagt € 264,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Nu naar het oordeel van het hof echter vaststaat dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan, heeft de verdachten aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Mede gelet hierop ligt de tot compensatie van materiële schade strekkende vordering als verder niet (gemotiveerd) betwist integraal voor toewijzing gereed. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [slachtoffer 4]
De benadeelde partij Bouwbedrijf [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade. Deze bedraagt € 711,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 471,37 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft de gedeeltelijke toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de rechtbank met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Nu naar het oordeel van het hof echter vaststaat dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan, heeft de verdachten aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Mede gelet hierop ligt de tot compensatie van materiële schade strekkende vordering als verder niet (gemotiveerd) betwist integraal voor toewijzing gereed. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en omzetting daarvan in een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof is van oordeel dat nu reeds bij het heden onder parketnummer 23-002292-17 gewezen arrest een (deels) toewijzende beslissing op deze vordering is genomen, er onvoldoende aanleiding bestaat ook in de voorliggende zaak tot een dergelijke beslissing te komen. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van het wegnemen van goederen uit een Renault, toebehorende aan [slachtoffer 1].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten alle goederen die zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 18 mei 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 264,00 (tweehonderdvierenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 264,00 (tweehonderdvierenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Bouwbedrijf [slachtoffer 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 711,37 (zevenhonderdelf euro en zevenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Bouwbedrijf [slachtoffer 4], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 711,37 (zevenhonderdelf euro en zevenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 april 2016.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 februari 2016 met parketnummer 15-700168-15.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2018.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]