ECLI:NL:GHAMS:2018:3344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
23-000919-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake jeugdstrafrecht en straatroof met voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2018. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2002, betrokken was bij een straatroof. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde een voorwaardelijke straf, mede vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds enkele jaren in België woont. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de beroving, maar niet het geweld heeft uitgeoefend. De verdachte heeft inmiddels zijn schoolachterstand ingehaald en zijn gezin biedt een beschermend opvoedklimaat. Het hof heeft de opgelegde werkstraf van 120 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, bevestigd, maar de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen vernietigd. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de werkstraf voorwaardelijk opgelegd, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000919-18
datum uitspraak: 23 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689014-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde (deels voorwaardelijke) werkstraf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsoverweging vervangt door de navolgende bewijsoverweging,
  • in het bewijsmiddel 5 (een proces-verbaal met nummer 2016227209, inhoudelijke een verklaring van de verdachte) de passage ‘Ik stond naast de slachtoffers, op een meter’ schrapt, en
  • een bewijsmiddel toevoegt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring. Door de chaotische situatie kan niet duidelijk zijn geweest wie op welk moment wat precies heeft gedaan. De verklaringen van de aangevers kunnen derhalve niet als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt. Zij hebben kennelijk zekerheidshalve verklaard dat alle acht betrokken jongens dingen hebben gedaan, maar zij zijn daar te vaag in. Zij hebben niet vooraf een duidelijk signalement gegeven van iedere dader en diens rol. Pas toen zij bij de politie de beelden bekeken, hebben ze verklaard over wat de verschillende jongens op de beelden zouden hebben gedaan. Nu er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld, dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de afpersing en dat hij daarbij nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. Het hof acht de verklaringen van de aangevers hierover betrouwbaar. Anders dan door de raadsman bepleit, hebben de aangevers de verdachte voorafgaand aan het bekijken van de beelden bij de politie al aangewezen als actief betrokken bij de afpersing. Toen hun vader na de beroving op Facebook zocht naar mogelijke betrokkenen, reageerden de aangevers immers gelijk op het Facebook account van de verdachte. Zij herkenden hem toen al als één van de jongens die hen had beroofd. De aangevers hebben de verdachte later , ieder afzonderlijk, bij de politie specifiek aangewezen en herkend op de beelden en hebben beiden in concrete omschrijvingen verklaard dat de verdachte, deel uitmakend van de groep jongens om hen heen, een actieve rol heeft gehad bij die beroving. Aan de vaststelling dat de verdachte aldus een actieve rol heeft gespeeld kan niet afdoen dat hun verklaringen over wat de verdachte exact heeft gezegd of gedaan onderling niet geheel overeenkomen, mede in aanmerking genomen dat hetgeen zij verklaren niet onverenigbaar is. De betrokkenheid van de verdachte vindt tot slot ook steun in diens verklaring dat hij bij de beroving aanwezig is geweest. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewijsmiddel

Het hof voegt aan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen de volgende verklaring toe:
De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2018
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik herken mezelf als de persoon die op de foto op dossierpagina 65 rood omcirkeld is. Ik ben ook de jongen die op de foto op dossierpagina 71 op de voorgrond staat.

Oplegging van straf

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat, in geval van een veroordeling, aan de verdachte gelet op zijn huidige persoonlijke omstandigheden uitsluitend een voorwaardelijke straf wordt opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing. Verdachte behoorde tot een groep van ongeveer acht personen die aldus een duidelijk overwicht hadden op hun twee slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben de twee jongens naar een buiten het zicht gelegen plek geleid en de slachtoffers vervolgens omcirkeld, bedreigd en een medeverdachte heeft een taser tegen het lichaam van een van de slachtoffers gehouden en dat slachtoffer daarmee een stroomstoot toegediend. De verdachte heeft kennelijk de groep willen versterken en heeft niet stilgestaan bij het feit dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. De slachtoffers van onderhavige zaak hebben ook enige tijd na de beroving nog veel last gehad van gevoelens van angst en achterdocht ten gevolge van de agressieve beroving. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juli 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Hieruit blijkt eveneens dat de verdachte zowel voor als na het onderhavige feit niet in aanraking is geweest met justitie.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting in hoger beroep en in haar rapportage van 17 mei 2018 geadviseerd conform het eerdere advies van 25 oktober 2017. In dat eerdere rapport is geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Dat advies is mede ingegeven door de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte woont sinds enkele jaren in België. Het gezin is verhuisd, onder meer omdat het met de verdachte niet goed ging op school en er zorgen waren over de sociale omgeving en de beïnvloedbaarheid van de verdachte, opdat hij een nieuwe start kon maken in een nieuwe omgeving. Dit is gelukt. Inmiddels heeft de verdachte een achterstand op school ingehaald en zijn er ook op andere gebieden geen zorgen meer over hem. Gebleken is dat het gezin van de verdachte thans een beschermend en corrigerend opvoedklimaat biedt en dat zijn moeder na het onderhavige feit adequaat en corrigerend heeft opgetreden. Daarnaast is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte enig inzicht heeft in het kwalijke van zijn handelen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de jonge leeftijd waarop de verdachte het feit heeft gepleegd en de tijd die sindsdien is verstreken. Ook weegt mee dat de verdachte weliswaar een actieve rol heeft gespeeld bij de beroving, maar dat hij niet het geweld heeft uitgeoefend of een initiërende of leidende rol heeft vervuld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf van tachtig uur passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De advocaat van de benadeelde partijen heeft bij brief van 20 juni 2018 meegedeeld dat hij het namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingediende verzoek tot schadevergoeding intrekt. Gelet op die intrekking zijn de vorderingen thans niet meer aan de orde. Het hof vernietigt derhalve de beslissingen van de rechtbank op de vorderingen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. F.G. Hijink en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]
.