ECLI:NL:GHAMS:2018:3340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
23-004279-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging jeugddetentie voor belediging van politieagenten in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor belediging van politieagenten tijdens de uitoefening van hun functie. De kinderrechter had een jeugddetentie van 14 dagen opgelegd, welke door het hof werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de opgelegde jeugddetentie passend was, mede gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had zich zeer grof uitgelaten over de politieagenten, wat het gezag en de integriteit van deze ambtenaren aantastte. Het hof weigerde om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat er geen persoonlijke omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De verdachte had geen medewerking verleend aan eerdere werkstraffen en was niet bereid om een geldboete te betalen. Het hof benadrukte de educatieve functie van het jeugdstrafrecht en dat er daadwerkelijk gevolgen voor de jongere moeten zijn. De beslissing van het hof was om het vonnis van de kinderrechter te bevestigen, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004279-17
datum uitspraak: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-205690-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de strafmotivering vervangt door de navolgende en
  • de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvult met artikel 63 en artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.

Oplegging van straf

Vonnis van de kinderrechter en standpunten van de partijen
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 14 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht, indien aan de verdachte jeugddetentie wordt opgelegd, dat in voorwaardelijke vorm te doen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zeer grove bewoordingen een politieagent beledigd tijdens de uitoefening van zijn functie, waarmee hij het gezag en de integriteit van deze ambtenaar heeft aangetast.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Voor belediging van een ambtenaar in functie is het oriëntatiepunt 25 uur taakstraf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2018 is hij eerder ter zake van andersoortige feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof merkt de verdachte dan ook niet aan als
first offender.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte al geruime tijd geen onderwijs volgt en niet van plan is daar in de nabije toekomst verandering in te brengen. De verdachte werkt in het geheel niet mee aan voor hem ingezette hulpverlening. Hij heeft zich niet bereid verklaard tot het uitvoeren van werkstraffen. Eerder opgelegde werkstraffen heeft de verdachte laten mislukken en eerdere kansen om de werkstraf alsnog te verrichten heeft hij niet aangegrepen. Evenmin heeft de verdachte zich bereid verklaard om een eventueel op te leggen geldboete te voldoen. Hij werkt wel, maar wil zijn verdiende geld niet aan een boete besteden, aldus de verdachte.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat bij de behandeling van een bezwaarschrift tegen de omzetting van een werkstraf – parketnummer 13-241015-16 – ter zake van overtreding van de Leerplichtplichtwet in april 2018 de verdachte een tweede kans had kunnen krijgen om alsnog een werkstraf te verrichten, maar dat hij toen ter terechtzitting heeft gezegd geen werkstraf te willen verrichten. Deze werkstraf is vervolgens ook omgezet in een vrijheidsstraf.
De door de kinderrechter opgelegde jeugddetentie correspondeert met een werkstraf die, mede gelet op de oriëntatiepunten, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het gegeven dat de verdachte geen
first offenderis, passend zou zijn. Nu is gebleken dat de verdachte niet bereid is een geldboete te voldoen dan wel een werkstraf uit te voeren, blijft als strafmodaliteit slechts een vrijheidsstraf over.
Het hof ziet, anders dan door de raadsman bepleit, geen aanleiding (een deel van) de straf in voorwaardelijke zin op te leggen. Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die maken dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf buitengewoon onwenselijk is. Daarnaast is van belang dat, mede gelet op de educatieve functie van het jeugdstrafrecht, op ontoelaatbaar handelen in beginsel daadwerkelijk een straf of maatregel volgt, zodat de gevolgen voor de jongere voelbaar zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie zoals door de kinderrechter opgelegd passend en geboden en zal ook dit onderdeel van het vonnis bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. F.G. Hijink en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2018.
Mr. F.G. Hijink en mr. N.R.A. Meerbeek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
.