In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor belediging van politieagenten tijdens de uitoefening van hun functie. De kinderrechter had een jeugddetentie van 14 dagen opgelegd, welke door het hof werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de opgelegde jeugddetentie passend was, mede gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had zich zeer grof uitgelaten over de politieagenten, wat het gezag en de integriteit van deze ambtenaren aantastte. Het hof weigerde om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat er geen persoonlijke omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De verdachte had geen medewerking verleend aan eerdere werkstraffen en was niet bereid om een geldboete te betalen. Het hof benadrukte de educatieve functie van het jeugdstrafrecht en dat er daadwerkelijk gevolgen voor de jongere moeten zijn. De beslissing van het hof was om het vonnis van de kinderrechter te bevestigen, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.