ECLI:NL:GHAMS:2018:3338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
23-000856-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdstrafrecht met betrekking tot diefstal van snorfiets en auto-inbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor diefstal van een snorfiets en inbraak in een auto. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur en 30 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een snorfiets op 3 juli 2017 en aan de inbraak in een auto op 20 juli 2017. De verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendom, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000856-18
datum uitspraak: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-122846-17 (hierna: zaak A) en 13-137504-17 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 3 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/vanaf de (openbare) weg, het Koningin Wilhelminaplein, heeft/hebben weggenomen, een snorfiets (merk AGM (type V61; kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen, voornoemde snofiets, onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
Zaak B:
hij op of omstreeks 20 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen tas onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-122846-17 en in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 3 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de openbare weg, het Koningin Wilhelminaplein, heeft weggenomen, een snorfiets (merk AGM (type V61; kenteken [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen voornoemde snorfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
Zaak B:
hij op 20 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen tas onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen in zaak A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

Vonnis van de kinderrechter en standpunten van de partijen
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en B bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een leerstraf, TACT plus, van 35 uur en een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte alleen een leerstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een snorfiets. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen ingebroken in een auto en daaruit een tas meegenomen. De verdachte heeft daarmee getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Diefstal op straat veroorzaakt niet alleen veel hinder en overlast, maar draagt tevens bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2018 is de verdachte eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en heeft hij een geldboete opgelegd gekregen voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders. Voor de diefstal van de scooter is het oriëntatiepunt vanaf 40 uur taakstraf. Voor de inbraak in de auto is het oriëntatiepunt vanaf 60 uur taakstraf.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Namens Jeugdbescherming Amsterdam (hierna: JBRA) heeft [naam 1] ter terechtzitting naar voren gebracht dat er nog altijd veel zorgen zijn omtrent de verdachte. Zo is hij regelmatig met andere jongeren op straat te vinden, waarbij soms sprake is van overlast gevend gedrag. De verdachte en zijn gezin werken wel actief mee aan de hulpverlening. De verdachte heeft zich ingezet tijdens zijn therapie bij De Waag maar er blijkt nu meer behoefte te zijn aan praktische ondersteuning; om die reden is de verdachte aangemeld voor de Intensieve Forensische Aanpak (IFA).
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft [naam 2] ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd dat aan de verdachte de leerstraf TACT-plus van 35 uur en een geheel voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het goed met hem gaat. Hij heeft een behandeling bij De Waag gevolgd maar daarmee is hij gestopt omdat het niet bij hem paste. Na de zomervakantie zal hij de werkstraf die in een andere strafzaak aan hem is opgelegd gaan uitvoeren. Hij gaat sinds kort naar een andere school, waar het goed gaat. Daarnaast heeft hij een bijbaan als koerier.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof in beginsel een leerstraf van 35 uren en een werkstraf van 60 uren passend. Om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de werkstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Daarmee houdt het hof tevens rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de hoeveelheid verplichtingen, onder meer op het gebied van hulpverlening, waaraan de verdachte de komende periode reeds moet voldoen. Het uitsluitend opleggen van een leerstraf, zoals door de raadsvrouw verzocht, is niet passend, gelet op de ernst van de feiten en de geldende oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, een leerstraf en geheel voorwaardelijke werkstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. Nu de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit jonger dan veertien jaar oud was, wordt de vordering geacht te zijn gericht tegen de ouders van de verdachte. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep een brief van 1 februari 2018 van het arrondissementsparket gericht aan de moeder van de verdachte overgelegd. In deze brief staat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich met een vordering tot schadevergoeding in de tegen [verdachte] aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 13-122846-17 heeft gevoegd en dat de hoogte van de vordering € 70,00 bedraagt. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij slechts tot het in voornoemde brief genoemde bedrag kan worden toegewezen nu deze brief bij de moeder van de verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat de vordering € 70,00 bedroeg.
Het hof overweegt als volgt. Bij de stukken van het geding bevindt zich het door de benadeelde partij [slachtoffer 1] ingevulde en ondertekende formulier, inhoudende het verzoek tot schadevergoeding. Uit dit formulier, welk formulier – zo een afschrift daarvan niet is toegezonden aan de verdediging – ten allen tijde kan worden ingezien door de verdediging, volgt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] een totaalbedrag vordert van € 150,- ter zake van door haar geleden materiële schade. Aan de door de raadsvrouw overgelegde brief kon mitsdien niet worden ontleend dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] slechts een vordering ter hoogte van € 70,- had ingediend. Daarbij komt dat dat de hoogte van de vordering, aan de orde is geweest ter terechtzitting in eerste aanleg in bijzijn van de raadsvrouw en de verdachte, zodat de hoogte van de vordering in elk geval vanaf dat moment voor alle partijen duidelijk was.
Bovendien verdient opmerking dat een benadeelde partij die zich vóór de terechtzitting heeft gevoegd zich op de terechtzitting in eerste aanleg nogmaals kan voegen. Ook reeds om die reden is een schriftelijke vordering voorafgaand aan de zitting nooit een garantie voor de (maximale) omvang van de uiteindelijke vordering. Hetzelfde geldt voor een brief met een mededeling over een vordering van een benadeelde partij. Pas op de terechtzitting in eerste aanleg komt de omvang van de vordering immers definitief vast te staan.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor het volledig gevorderde bedrag van € 150,00. De wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte is/zijn, samen met de mededaders van de verdachte, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 145,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Door de verdachte en zijn raadsvrouw is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het in zaak B ten laste gelegde feit) betwist. Het ontstaan van de schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade is niet weersproken. Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het in zaak B bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij door de verdediging niet zijn betwist zal de vordering worden toegewezen. De verdachte is, samen met zijn mededaders, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-122846-17) en in zaak B (met parketnummer 13-137504-17) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, te weten TACT plus,voor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak A bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak B bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 145,00 (honderdvijfenveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in zaak B bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 145,00 (honderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.G. Hijink, mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2018.
Mr. F.G. Hijink en mr. N.R.A. Meerbeek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
.