ECLI:NL:GHAMS:2018:3325

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.241.099/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een medewerker van een goede-doelen-organisatie wegens misbruik van positie en onregelmatige donaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van een medewerker van War Child, een goede-doelen-organisatie. De medewerker, aangeduid als [appellant], was op 1 september 2009 in dienst getreden en vervulde de functie van Procurement Officer. Hij werd op 4 juli 2017 vrijgesteld van werkzaamheden en er werd onderhandeld over de beëindiging van zijn dienstverband. War Child ontdekte dat [appellant] misbruik had gemaakt van zijn positie door donaties aan te vragen voor zijn eigen gewin, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet op 6 december 2017. Het hof oordeelde dat War Child terecht had gehandeld, aangezien [appellant] herhaaldelijk donaties had aangevraagd die niet aan War Child waren gemeld en waarvan de opbrengsten voor zijn eigen voordeel waren. Het hof bevestigde dat de gedragingen van [appellant] een dringende reden voor ontslag op staande voet vormden, en dat hij geen recht had op de door hem gevraagde vergoedingen. De grieven van [appellant] werden verworpen, en de beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.099/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6565009 EA VERZ 18-8
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 september 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.L. Dingemans te Amsterdam,
tegen
STICHTING WAR CHILD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M. Fritschy te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en War Child genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
19 juni 2018, onder aanvoering van grieven A tot en met G in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 10 april 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en War Child zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van:
- een billijke vergoeding van € 35.000,-- bruto;
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.722,56 bruto;
- een transitievergoeding van € 9.815 bruto;
- vergoeding van bezorgkosten van de meubels van Moooi ten bedrage van € 195,--;
- de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
- het door [appellant] ter uitvoering van de bestreden beschikking betaalde bedrag van
€ 16.441,22, althans een door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met een rente van 4% althans de wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van War Child in de kosten van de procedure in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
Op 16 juli 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van War Child ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van - naar het hof begrijpt - de procedure in hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Bij die gelegenheid hebben partijen door voornoemde advocaten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is de uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 1.1. tot en met 1.5. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Voor zover [appellant] bij grieven A1 tot en met 11 klaagt over onvolledigheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten zal het hof dit hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, in zijn overwegingen betrekken. De feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.1
War Child is een goede doelenorganisatie die voor haar inkomsten hoofdzakelijk afhankelijk is van donaties, zowel in geld als in natura.
2.2
[appellant] , geboren [in] 1983, is op 1 september 2009 in dienst getreden bij War Child. De laatste functie die [appellant] vervulde, was die van Procurement Officer tegen een salaris van € 3.408,-- bruto per maand.
2.3
War Child heeft [appellant] met ingang van 4 juli 2017 vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Partijen zijn in onderhandeling getreden over de beëindiging van het dienstverband. Eind augustus 2017 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Daarin is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] met ingang van 1 januari 2018 zal eindigen.
2.4
War Child heeft de inhoud van de e-mailbox van [appellant] bekeken om vervolg te kunnen geven aan de werkzaamheden van [appellant] die hij vóór 4 juli 2017 verrichtte. Zij heeft in de e-mailbox van [appellant] e-mails aangetroffen met betrekking tot giften in natura aan War Child van Moooi Design (hierna: Moooi), Interieurwinkel Vitra (hierna: Vitra) en van drie hotels.
Moooi
2.4.1
[appellant] heeft Moooi in een e-mail van 28 juli 2016 verzocht om ondersteuning bij de inrichting van het kantoor van War Child in Amsterdam. Moooi heeft vervolgens meubels aan War Child geschonken met een (verkoop-)waarde van ruim
€ 30.000,--.
2.4.2
Een e-mail van 30 april 2017 van [appellant] aan zijn schoonvader of zwager ( [X] , hierna: schoonfamilie) houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Hi [X] ,
Hieronder de items die wij niet gaan nemen.
Kijk even welke spullen jij wil hebben
In de aanbieding:
(…)
Tjuss
[appellant] ”
2.4.3
Een e-mail van 9 mei 2017 van [appellant] aan zijn schoonfamilie houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…) Ik ben het vervoer voor die Moooi spullen aan het regelen. Voor vrijdag moet ik even knaken over maken. Zou jij mij voor jouw spullen willen overmaken:
(…)
TOTAAL € 1188,82
Naar rekening [rekening] (…), [appellant] . (…)”
2.4.4
[appellant] heeft de meubels bij Moooi opgehaald. Hij heeft dertien stoelen naar het kantoor van War Child gebracht. De rest van de meubels is in de kelder van de woning van de schoonouders van [appellant] opgeslagen.
Vitra
2.4.5
In een e-mail van 16 oktober 2014 heeft [appellant] aan Vitra verzocht om ondersteuning bij de inrichting van een appartement van War Child. Vitra heeft een kast (“Vitra Storage Wall”) ter beschikking gesteld. Op donderdag 30 oktober 2014 heeft [appellant] in een e-mail aan Vitra bericht dat hij de kast “dinsdag” heeft opgehaald.
Hotelovernachtingen
2.4.6
In een e-mail van 18 maart 2014 heeft [appellant] aan hotelketen Starwood verzocht om gratis hotelovernachtingen in Berlijn voor een relatie van War Child. Die e-mail houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…) Volgende maand gaat een relatie van War Child haar best doen om bij (vermogende) particulieren en bedrijven in Berlijn fondsen voor ons te werven. Ze heeft namelijk een goede kennissenkring in Berlijn. Dit is trouwens hetzelfde echtpaar dat afgelopen Kerst bij jou in Sheraton Schiphol heeft overnacht!
Ze doen dit geheel vrijwillig en onbetaald. Ik zou het fantastisch vinden als we hen de benodigde overnachtingen aan kunnen bieden. (…)”
2.4.7
Starwood heeft gratis hotelovernachtingen ter beschikking gesteld. Een e-mail van [appellant] aan Starwood van 22 april 2014 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…) Afgelopen week sprak ik de heer en mevrouw [X] . Ze vroegen mij jou hartelijk te bedanken voor hun verblijf in Berlijn!
Ze hebben een succesvol weekend gehad, dus dat is erg mooi voor War Child. (…)”
2.4.8
In een e-mail van 22 mei 2017 heeft Albushotel een hotelreservering aan [appellant] bevestigd onder de naam “Mr. and Mrs. [X] ”. [appellant] heeft de hotelreservering van Albushotel doorgemaild aan zijn schoonfamilie.
2.4.9
Zijn schoonfamilie heeft direct daarna aan [appellant] gemaild:
“Hi [appellant] ,
Superrrrr Chill!!!
Volgende pintjes zijn van mij!”
2.4.10
[appellant] heeft twee minuten daarna per e-mail aan zijn schoonfamilie geantwoord:
“Top, mochten ze er hier in het hotel naar vragen; je bent consultant voor War Child. Verzin maar een leuk verhaal ;-)”.
2.4.11
In een e-mail van 26 juni 2017 heeft [appellant] aan Auberge du Bonheur verzocht een hotelovernachting te doneren. Die e-mail houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…) Komende donderdag 29 juni bezoekt een echtpaar een fundraiser in de buurt van Tilburg voor War Child. Omdat zij zich al een hele poos vrijwillig inzetten voor War Child willen we ze een hotelovernachting aanbieden, zodat ze niet midden in de nacht nog naar huis hoeven te rijden. (…)”
2.4.12
Auberge du Bonheur heeft een gratis hotelovernachting ter beschikking gesteld. In een e-mail van 26 juni 2017 heeft [appellant] desgevraagd aan Auberge du Bonheur geantwoord:
“(…) Het gaat om Dhr. en Mevrouw [appellant] . (…)”
2.5
War Child heeft een onderzoek laten verrichten door [Y] Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: [Y] ). In het kader van dat onderzoek heeft [Y] op dinsdag
5 december 2017 een gesprek gevoerd met [appellant] . Daarvan is een verslag opgemaakt. [Y] heeft op 22 januari 2018 een rapport aan War Child uitgebracht.
2.6
War Child heeft bij brief van 6 december 2017 (hierna: de ontslagbrief) aan [appellant] bericht dat hij op staande voet is ontslagen. War Child heeft [appellant] in de ontslagbrief ook gesommeerd om de bij zijn schoonouders opgeslagen meubels in te leveren bij War Child en hem aansprakelijk gesteld voor schade die zij als gevolg van het handelen van [appellant] heeft geleden en nog zal lijden. De brief houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…) Het is gebleken dat u meermaals misbruik heeft gemaakt van uw positie bij War Child door diverse partijen aan te schrijven om donaties te verzoeken ten behoeve van War Child, terwijl deze voor uw eigen gewin bleken. De donaties zijn namelijk door u c.q. personen in uw privékring verkregen, zonder dat deze bekend zijn bij War Child.
Aan het ontslag op staande voet liggen de navolgende redenen in de zin van artikel 7:678 BW ten grondslag:
Uit e-mails tussen u en Moooi volgt dat u op 1 juni 2017 resp. 10 juli 2017 meubels heeft opgehaald bij Moooi. De meubels zijn echter bij War Child niet bekend, met uitzondering van 13 gothic chairs. Ook is gebleken dat u een bevestigingsbrief aan Moooi heeft verzonden d.d. 4 mei 2017 als dank voor de gift en de bevestiging dat de bijbehorende factuur als gift-in-natura in de administratie wordt geboekt. Deze factuur is echter niet geboekt in de administratie van War Child. Bovendien worden meubels ter waarde van ca. EUR 27.485,63 inclusief BTW vermist. Tijdens het verhoor met [Y] Bedrijfsrecherche heeft u aangegeven dat de meubels zijn opgeslagen bij uw schoonouders thuis.
Het verzoeken om en verkrijgen van meubels van Vitra in 2014 voor - zo blijkt uit e-mail correspondentie - een appartement van War Child, terwijl War Child op dat moment geen appartement had. Deze donatie is War Child niet bekend. Tijdens het gesprek op 5 december jl. heeft u aangegeven niet te weten of Vitra War Child heeft gesponsord en waar de meubels zich bevinden.
Diverse hotelovernachtingen, onder andere bij - maar niet uitgezonderd tot - Albus Hotel, Auberge du Bonheur en Starwood Berlijn, op naam van de heer en mevrouw [appellant] die u bij de hotels introduceert als relatie van War Child. Tijdens het gesprek op 5 december jl. heeft u bevestigd dat de heer en mevrouw [appellant] uw schoonouders zijn. U had geen commentaar op de vraag wat de heer en mevrouw [appellant] voor War Child hebben gedaan.
Conclusie
War Child van oordeel dat de hierboven aangeduide gedragingen zowel ieder voor zich en dus helemaal allen tezamen in onderling verband beschouwd, kwalificeren als een dringende reden voor ontslag op staande voet. (…)”

3.Beoordeling

3.1
Na vermeerdering van eis heeft [appellant] de kantonrechter verzocht om War Child te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 20.000,--, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.722,56 en een transitievergoeding van
€ 9.815,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van War Child in de kosten van de procedure. War Child heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en zelfstandig verzocht om [appellant] te veroordelen tot afgifte op straffe van verbeurte van dwangsommen van de meubels van Moooi en een stereo-installatie van Philips Fidelio E5 (hierna: de stereo-installatie), tot betaling van € 5.445,-- inclusief BTW aan onderzoekskosten van [Y] Bedrijfsrecherche en € 10.000,-- aan vergoeding van door War Child geleden reputatieschade, en tot het aanpassen op straffe van verbeurte van dwangsommen van zijn LinkedIn-profiel, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
3.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat War Child [appellant] terecht op staande voet heeft ontslagen. Hij heeft de verzoeken van [appellant] afgewezen en de zelfstandige verzoeken van War Child, waarvan [appellant] de gegrondheid niet heeft weersproken, toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn hoofdgrieven B tot en met G op, onderverdeeld in subgrieven. De grieven lenen zich voor bespreking per hoofdgrief.
3.3
Met grief B voert [appellant] aan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Grief C is gericht tegen de integrale toelating door de kantonrechter van het verweerschrift met zelfstandige verzoeken en producties. Grief D ziet op de overwegingen van de kantonrechter inzake de ontslagbrief en het onderzoek van War Child van de e-mailbox van [appellant] . Met Grief E gaat [appellant] in op de door War Child aangevoerde dringende reden. Grief F houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de zelfstandige verzoeken van War Child heeft toegewezen. Grief G ten slotte is gericht tegen de veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure. War Child heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
Toelaatbaarheid van het verweerschrift van War Child
3.4
[appellant] heeft bij grief C aangevoerd dat War Child zonder enige noodzaak slechts drie werkdagen vóór de mondelinge behandeling van het verzoek in eerste aanleg een omvangrijk verweerschrift met zes zelfstandige verzoeken en 32 producties heeft ingediend. [appellant] acht dit in strijd met de goede procesorde en met artikel 2.2.6 van het geldende Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken, kantonzaken. [appellant] stelt dat hij op aandringen van de kantonrechter uiteindelijk akkoord is gegaan met het toelaten van de producties van War Child maar niet heeft ingestemd met het toelaten van de zelfstandige verzoeken.
3.5
Bij de beoordeling van de desbetreffende grief van [appellant] wordt vooropgesteld dat de in het genoemde procesreglement gestelde termijn van tien dagen vóór de mondelinge behandeling niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of het indienen van het verweerschrift in dat stadium van de procedure (drie werkdagen voor de mondelinge behandeling) in strijd is met de goede procesorde. De procesreglementen geven weliswaar aanwijzingen voor het tijdig indienen van een verweerschrift, maar dat wil niet zeggen dat indien de aanwijzingen niet zijn gevolgd per definitie sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor waarop de hier in acht te nemen regels zijn gebaseerd. Verder is van belang dat uit de zittingsaantekeningen van de griffier volgt dat de kantonrechter aan het eind van de desbetreffende mondelinge behandeling uitdrukkelijk aan [appellant] heeft gevraagd of hij voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de zelfstandige verzoeken, waarop hij bevestigend heeft geantwoord. Daargelaten of in de procedure in eerste aanleg het verweerschrift van War Child in strijd met de goede procesorde en het toepasselijke procesreglement integraal is toegelaten, is het hof bovendien van oordeel dat [appellant] in ieder geval in hoger beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om op de zelfstandige verzoeken te reageren. De conclusie is dat het recht van [appellant] op hoor en wederhoor niet is geschaad. Grief C slaagt daarom niet.
Onverwijldheid
3.6
Met grief B heeft [appellant] betoogd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven omdat War Child in ieder geval al op 16 november 2017 bekend was met alle relevante feiten en omstandigheden. Het hof is van oordeel dat War Child vanaf
16 november 2017, de dag dat bij haar het vermoeden ontstond van het bestaan van onregelmatigheden, enige tijd heeft mogen gebruiken om onderzoek te doen, juridisch advies in te winnen en bewijsmateriaal te verzamelen. War Child heeft hierbij de nodige zorgvuldigheid betracht, wat ook van haar verwacht mocht worden als goed werkgever gelet op de complexiteit van de zaak en het belang van [appellant] . War Child heeft onweersproken gesteld dat zij in overleg met haar advocaat op
17 november 2017 het onderzoek uit handen heeft gegeven aan [Y] en dat een eerste afspraak is gemaakt voor 24 november 2017. Het onderzoek van [Y] heeft vervolgens plaatsgevonden in de periode van 28 november tot en met 5 december 2017. In het gesprek op 5 december 2017 is [appellant] in de gelegenheid gesteld om zijn verhaal te doen en te reageren op vragen van [Y] . Vervolgens is War Child na overleg met haar advocaat een dag later overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is derhalve onverwijld gegeven zodat grief B evenmin slaagt.
Onderzoek van de e-mailbox
3.7
[appellant] stelt met grief D dat War Child geen reële aanleiding had om zijn e-mailbox te onderzoeken en dat vermoedelijk uitsluitend heeft gedaan om [appellant] onder druk te zetten, toen hij aandrong op wedertewerkstelling. De e-mail van 10 juli 2017 heeft geen aanleiding kunnen zijn voor - terechte - twijfel aan de integriteit van [appellant] omdat uit deze e-mail niet blijkt dat Moooi een donatie heeft gedaan voor een bedrag van € 30.288,72 inclusief BTW. De tekst van de ontslagbrief is op dit punt onjuist. War Child heeft vervolgens de complete e-mailbox van [appellant] doorzocht op zoek naar bagger, en heeft daarbij zijn privacy geschonden, aldus [appellant] .
3.8
Het hof overweegt allereerst dat uit de tekst van de e-mail van Moooi van 10 juli 2017 inderdaad op zichzelf niet volgt dat Moooi een donatie had gedaan aan War Child voor een bedrag van € 30.288,72 inclusief BTW. Dit doet er niet aan af dat deze e-mail War Child aanleiding gaf tot nader onderzoek of deze e-mail al was opgevolgd, waaruit dit feit vervolgens wél naar voren kwam. War Child heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat na de vrijstelling van werk van [appellant] per 4 juli 2017 inzage in diens e-mailbox noodzakelijk en gerechtvaardigd was voor de voortgang van de werkzaamheden omdat [appellant] de administratie omtrent werkrelaties onvoldoende had bijgehouden in de daartoe bestemde interne systemen. De benodigde informatie was daardoor slechts te verkrijgen via de e-mailbox van [appellant] . [appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat zijn privacy is geschonden door het onderzoek van zijn e-mailbox. De enkele stelling dat War Child persoonlijke e-mails van [appellant] heeft gelezen, volstaat niet. Voor zover al schending van zijn privacy zou hebben plaatsgevonden, is het hof bovendien van oordeel dat deze schending gelet op alle omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is geweest. War Child heeft onweersproken aangevoerd dat zij [appellant] om toestemming heeft gevraagd tot inzage van zijn zakelijke e-mail in zijn e-mailbox. [appellant] heeft dit geweigerd, waarna War Child uiteindelijk heeft aangekondigd dat zij zich desondanks toegang tot zijn zakelijke e-mails zou verschaffen. [appellant] is door War Child eerst in de gelegenheid gesteld om persoonlijke e-mails en andere persoonlijke informatie te verwijderen. Toen dat wegens een probleem met de desbetreffende laptop niet mogelijk bleek, heeft [appellant] een kopie van de totale inhoud van zijn e-mailbox en contactenlijst meegekregen. War Child heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de e-mailbox van [appellant] uitsluitend gericht, aan de hand van een reeks zakelijke zoektermen, heeft onderzocht. Dit alles leidt tot de conclusie dat de resultaten van het onderzoek van de e-mailbox van [appellant] in de onderhavige procedure gebruikt mogen worden. Grief D slaagt daarom niet.
Dringende reden
3.9
In artikel 7:678 lid 1 BW is bepaald dat als dringende redenen voor de werkgever beschouwd kunnen worden 'zodanige daden, eigenschappen, of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren'. Volgens vaste jurisprudentie dient het te gaan om een ontslaggrond die zodanig ernstig is dat zowel in objectieve zin als in subjectieve zin van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de werknemer nog voort te laten duren. Voor de beoordeling van de onderhavige dringende reden is de reden die in de ontslagbrief staat, leidend. War Child heeft aan het ontslag op staande voet - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [appellant] herhaaldelijk misbruik heeft gemaakt van zijn positie bij War Child door diverse partijen aan te schrijven om donaties te verzoeken ten behoeve van War Child, terwijl deze voor zijn eigen gewin zijn gebleken. In de ontslagbrief heeft War Child gerefereerd aan door Moooi op verzoek van [appellant] aan War Child gedoneerde meubels die [appellant] bij zijn schoonouders heeft opgeslagen en die bij War Child niet bekend waren, aan een door Vitra op verzoek van [appellant] aan War Child gedoneerde kast die bij War Child niet bekend was en waarvan voor War Child onbekend is waar deze zich bevindt, en aan diverse hotelovernachtingen die op verzoek van [appellant] aan War Child zijn gedoneerd en waarvan zijn schoonouders, die door [appellant] als relatie van War Child bij de hotels zijn geïntroduceerd, gebruik hebben gemaakt. Alle gedragingen leveren volgens War Child in de ontslagbrief zowel ieder voor zich als alle tezamen in onderlinge samenhang beschouwd een dringende reden op.
3.1
In grief E bestrijdt [appellant] dat er sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. [appellant] heeft betwist dat hij zich donaties heeft toegeëigend en dat hij in strijd met beleid binnen War Child gehandeld heeft. Het is volgens [appellant] gebruikelijk dat de administratie pas na afloop van een kwartaal of nog later wordt bijgewerkt. Doordat [appellant] op 4 juli 2017 op non-actief is gesteld en na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op
30 augustus 2017 voor twee maanden op huwelijksreis is geweest, is het hem niet meer gelukt om zijn werkzaamheden over te dragen.
3.11
Het hof neemt als vaststaand aan dat [appellant] de donaties van Moooi en Vitra en de diverse hotelovernachtingen nimmer aan War Child heeft gemeld en dat deze donaties niet in de administratie zijn verwerkt op de manier die in de - door hem zelf opgestelde - beleidsnotitie ‘Gifts in-kind Process’ is vastgelegd. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat die beleidsnotitie slechts is opgesteld op verzoek van de accountant en dat er niet naar werd gehandeld, maar dat komt het hof onaannemelijk voor gelet op onder meer de Annual Accounts 2013, waarin een bedrag wordt vermeld als de waarde van de dat jaar verkregen ‘gifts in kind’ en de door [appellant] zelf opgestelde lijsten van verkregen giften in natura. Bovendien is [appellant] er blijkens het beoordelingsverslag van 4 februari 2015 door War Child op gewezen dat hij zijn registratie en administratie beter moest bijhouden. Ook in het verslag van de Progress Meeting van 17 juli 2015 wordt een opmerking gemaakt over het beleid inzake de gifts in-kind’:
“(…) collecting documents behind the value of gifts in kind and the administrative process is not [appellant] ’s favorite part of the job. It is however very important in procurement. (…)”In de e-mails van 15 februari 2016 en 9 oktober 2016 heeft leidinggevende
[A] (hierna [A] ) [appellant] uitdrukkelijk geïnstrueerd om de donaties in natura volledig in de administratie te verwerken. Het hof concludeert dat gezien het vorenstaande zonder meer van [appellant] verwacht had mogen worden dat hij er voor had gezorgd dat de desbetreffende donaties in de administratie van War Child zouden zijn verwerkt.
3.12
Uit het geheel van de in r.o. 2.4.1 tot en met 2.4.3 weergegeven feiten kan in redelijkheid niet anders worden geconcludeerd dan dat [appellant] zich de meubels van Moooi heeft toegeëigend. [appellant] heeft niet opgehelderd waar de door Vitra in 2014 gedoneerde kast zich bevindt. Evenmin is [appellant] er in het licht van de gemotiveerde betwisting van die stelling door War Child in geslaagd om duidelijk te maken aan het hof dat zijn schoonouders dienen te worden beschouwd als een relatie van War Child, voor wie hij naar eigen inzicht buiten War Child om gratis hotelovernachtingen mocht regelen. Zijn bericht aan de schoonfamilie op 22 mei 2017:
“(…) mochten ze er hier in het hotel naar vragen; je bent consultant voor War Child. Verzin maar een leuk verhaal ;-)”wijst eerder op het tegendeel. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hijzelf van de hotels Starwood Berlijn en Auberge du Bonheur gebruik heeft gemaakt. Indien dat juist zou zijn - deze verklaring wijkt af van de eerdere verklaringen van [appellant] dienaangaande, en [appellant] heeft amper onderbouwd dat hij zelf die hotels heeft gebruikt -, dan heeft [appellant] genoemde hoteleigenaren ernstig misleid, door te suggereren dat het om anderen dan hijzelf ging die een hotelkamer nodig hadden.
3.13
Gezien het vorenstaande acht het hof de conclusie van War Child gerechtvaardigd dat [appellant] herhaaldelijk misbruik heeft gemaakt van zijn positie bij War Child door diverse partijen aan te schrijven om donaties te verzoeken ten behoeve van War Child, terwijl deze voor zijn eigen gewin althans voor dat van zijn schoonfamilie zijn gebleken. [appellant] beroept zich er op dat een andere werknemer van Warchild die een gesponsorde hotelkamer voor een bekende regelde, slechts een waarschuwing kreeg. Die situatie, waarbij juist [appellant] deze medewerker op diens tekortkoming aansprak, is niet te vergelijken met het hierboven beschreven handelen van [appellant] . [appellant] verzocht immers aan een hotel om een kamer ter beschikking te stellen, suggererend dat dit ten behoeve van (externe) donateurs was, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was.
3.14
[appellant] heeft gesuggereerd dat zijn ontslag het gevolg zou zijn van een vete tussen hem en [A] en gesteld dat hij bij [A] thuis een aan War Child gedoneerde lamp heeft zien staan. War Child heeft dit betwist en daarbij aangevoerd dat medewerkers soms wel donaties mee naar huis nemen maar alleen in overleg met de werkgever. Wat hier ook van zij, zoals [appellant] zelf heeft gesteld maakt dit niet dat [appellant] zich donaties voor War Child zou mogen toe-eigenen. Dit zou mogelijk anders zijn als zou komen vast te staan dat het binnen de organisatie van War Child schering en inslag is om te frauderen met donaties, maar dit is door partijen niet gesteld noch gebleken.
3.15
Het gaat te dezen om de vraag of - mede gelet op de in beginsel ernstige gevolgen van een ontslag op staande voet - de handelwijze van [appellant] in de gegeven omstandigheden van een zodanige ernst is dat van War Child redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren in de zin van artikel 7:678 BW. Het hof beantwoordt deze vraag al met al bevestigend. Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat in een arbeidsovereenkomst, zeker voor een ideële organisatie als War Child die voor haar inkomsten hoofdzakelijk afhankelijk is van donaties, integriteit van het grootste belang is. Van de medewerkers mag daarom integer gedrag worden verwacht, zowel binnen de organisatie als tegenover de donateurs van War Child. De hiervoor benoemde gedragingen van [appellant] zijn daarom door War Child op goede gronden als een dringende reden voor ontslag op staande voet aangemerkt als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. De overige omstandigheden van het geval, waaronder de duur van de arbeidsovereenkomst, de wijze waarop [appellant] zijn taak heeft vervuld en diende te vervullen en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem heeft, zijn van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. [appellant] was ten tijde van het ontslag acht jaar in dienst van War Child. Partijen hadden bovendien ten tijde van het ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst reeds per 1 januari 2018 met wederzijds goedvinden beëindigd. Mede gezien zijn jeugdige leeftijd en opleiding zullen de gevolgen van het ontslag op staande voet voor [appellant] niet onoverkomelijk hoeven te zijn. Hieruit volgt dat [appellant] geen aanspraak heeft op de door hem verzochte billijke vergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 7:683 lid 7, aanhef en onder c BW is de transitievergoeding bovendien niet verschuldigd aangezien het ontslag op staande voet naar het oordeel van het hof het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] . De vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW is evenmin verschuldigd omdat van onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. Grief E faalt derhalve.
Zelfstandige verzoeken van War Child
3.16
[appellant] heeft, voor zover thans nog van belang, aangevoerd dat er geen sprake is van slecht werknemerschap, wanprestatie en onrechtmatig handelen van [appellant] jegens War Child, dat het niet op zijn weg lag om de meubels van Moooi naar War Child te brengen en dat hij de stereo-installatie niet heeft. [appellant] heeft verder betwist dat kosten zijn gemaakt voor [Y] en dat het inschakelen van [Y] nodig was. [appellant] heeft tevens betwist dat War Child klachten over hem heeft gekregen en dat War Child reputatieschade heeft geleden. Ten slotte heeft [appellant] de hoogte van het schadebedrag betwist.
3.17
Gelet op wat hiervoor in r.o. 3.11 tot en met 3.13 is overwogen, concludeert het hof dat [appellant] zich niet als goed werknemer heeft gedragen en in zoverre de verplichtingen die voor hem voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is nagekomen. [appellant] is gehouden om aan War Child de schade die zij dientengevolge heeft geleden, te vergoeden voor zover deze schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Vast staat dat [appellant] de meubels van Moooi inmiddels bij War Child heeft afgeleverd. [appellant] heeft niet betwist dat hij gehouden is tot afgifte van de stereo-installatie. Dat hij thans stelt niet over deze installatie te beschikken, maakt dit niet anders. Gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak acht het hof het inschakelen van [Y] door War Child noodzakelijk en proportioneel. Juist voor een goede doelenorganisatie als War Child, die in de belangstelling van de media staat en gevoelig is voor reputatieschade, is het van groot belang om zorgvuldig onderzoek te doen in geval van vermoedelijke onregelmatigheden met donaties. Met het overleggen van het betalingsbewijs heeft War Child de betaling van de verzochte onderzoekskosten voldoende onderbouwd. Tussen partijen staat vast dat War Child Moooi heeft geïnformeerd over de gedragingen van [appellant] en vervolgens geen donaties meer van Moooi heeft ontvangen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat War Child reputatieschade heeft geleden ten bedrage van - in ieder geval - het door haar verzochte bedrag van € 10.000,--, mede gelet op de waarde van de door Moooi eerder gedoneerde meubels. Uit de handelwijze van [appellant] , zoals beschreven onder de feiten, moet worden afgeleid dat hij zijn handelingen opzettelijk dan wel bewust roekeloos heeft verricht. Gelet op het voorgaande faalt grief F eveneens.
Proceskosten eerste aanleg
3.18
In grief G heeft [appellant] betoogd dat hij ten onrechte in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld omdat War Child als de in het ongelijk te stellen partij met deze kosten moet worden belast. Deze grief faalt eveneens aangezien uit het voorgaande volgt dat [appellant] op goede gronden in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld en veroordeeld is tot betaling van de proceskosten.
Vermeerdering van eis
3.19
[appellant] heeft met vermeerdering van eis vergoeding van bezorgkosten van de meubels van Moooi ten bedrage van € 195,-- verzocht evenals terugbetaling van het door [appellant] ter uitvoering van de bestreden beschikking reeds betaalde bedrag van
€ 16.441,22, met rente. Voor vergoeding van bedoelde bezorgkosten ontbreekt een rechtsgrond aangezien het juist [appellant] is geweest die heeft nagelaten om de door Moooi gedoneerde meubels naar een door of in overleg met War Child te bepalen opslaglocatie te (doen) vervoeren, waartoe hij gehouden was in het kader van zijn arbeidsovereenkomst met War Child, en de meubels in plaats daarvan naar zijn schoonouders heeft gebracht. Terugbetaling van het door [appellant] ter uitvoering van de bestreden beschikking reeds betaalde bedrag is evenmin aan de orde aangezien de grieven van [appellant] niet slagen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Deze verzoeken van [appellant] zullen daarom worden afgewezen.
3.2
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
3.21
De slotsom is dat de grieven falen, dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en dat de vermeerdering van eis van [appellant] zal worden afgewezen. [appellant] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van War Child gevallen, op € 726,-- aan verschotten en € 2.148,-- aan salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, G.C. Boot en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.