ECLI:NL:GHAMS:2018:3240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
23-002410-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale strafzaak met betrekking tot onjuiste aangiften omzet- en inkomstenbelasting

In deze fiscale strafzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010. Het hof overweegt dat de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet in strijd is met het 'una via beginsel', zoals vastgelegd in artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit beginsel houdt in dat niemand tweemaal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd, maar in dit geval was er geen sprake van een bestuurlijke boete die de strafvervolging in de weg stond.

De tenlastelegging omvatte meerdere aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting, waarbij de verdachte opzettelijk te lage bedragen heeft opgegeven, wat resulteerde in een belastingnadeel van € 77.195,00. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende meerdere jaren onjuiste aangiften heeft gedaan, waardoor hij de fiscus en de samenleving heeft benadeeld. Bovendien heeft hij twee arbeidscontracten valselijk opgemaakt om minder loonbelasting te betalen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De straf is zwaarder dan de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002410-14
Datum uitspraak: 5 september 2018
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 14-900004-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 1966,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof op 11 september 2017 toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2010 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij
de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften omzetbelasting van de [bedrijf 1] over een/enige/alle tijdvak(ken) in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007 (D 047), en/of te weten de aangiften omzetbelasting (op naam van) [verdachte] en/of van de eenmanszaak [bedrijf 2] over een/enige/alle tijdvak(ken) in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 januari 2010 (D 052), waaronder
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak januari 2007 op of omstreeks 21 maart 2007 (D 049), en/of - de aangifte omzetbelasting over het tijdvak maart 2007 op of omstreeks 30 april 2007(D 050), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak maart 2008 op of omstreeks 28 april 2008 (D 053), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak augustus 2008 op of omstreeks 30 september 2008(D 054), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak april 2009 op of omstreeks 28 mei 2009(D 055), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak juni 2009 op of omstreeks 28 juli 2009 (D 056),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken), (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, immers heeft/hebben de verdachte en/of zijn mededader(s) de facturen/de omzet waarvan de betaling in het/de onderhavig(e) tijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 heeft/hebben plaatsgevonden op bankrekening [nummer] niet vermeld op de
bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) jaar/jaren en/of het/de onderhavig(e) tijdvak(ken), terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven (D 111);
2.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met
24 november 2010, te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (D 087), te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2007(D 088) en/of 2008 (D 089) en/of 2009 (D 090) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, immers heeft/hebben de verdachte en/of zijn mededader(s) de facturen/de omzet waarvan de betaling in het/de onderhavig(e) tijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 heeft plaatsgevonden op bankrekening [nummer] niet als inkomen vermeld op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren, althans (telkens) een te laag bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven, terwijl
dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (D 112);
3.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juli 2007 tot en met 18 januari 2008, te Egmond aan Zee en/of Egmond aan de Hoef, gemeente Bergen(NH), en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, althans eenmaal, de arbeidsovereenkomst tussen [naam 1] en [bedrijf 2] d.d. 24 juli 2007 (D 038) en/of de arbeidsovereenkomst tussen [naam 2] en [bedrijf 2] d.d. 18 januari 2008 (D 098), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen (laten) opmaken en/of vervalst en/of doen (laten) vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een lager brutosalaris en/of een later tijdstip van in diensttreding en/of een kleinere omvang van het dienstverband vermeld/doen (laten) vermelden/doen (laten) opnemen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen (laten) gebruiken;
4.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2010 tot en met
11 januari 2011 te Egmond aan Zee en/of Egmond aan de Hoef, gemeente Bergen (NH), in elk geval
in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, immers heeft/hebben de verdachte en/of zijn mededader(s) ondanks (een) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) daartoe van een medewerker van de belastingdienst te Alkmaar, desgevraagd derhalve, de afschriften van bankrekening [nummer] ten name van [verdachte] en/of [bedrijf 2] niet ter beschikking en/of inzage gegeven aan de belastingdienst, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Una via beginsel

Ambtshalve overweegt het hof als volgt.
Ingevolge artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt geen strafvervolging ingesteld indien ter zake van het feit aan de verdachte reeds een bestuurlijke boete is opgelegd.
Het aldus in de wet verankerde ‘una via beginsel’ houdt kort gezegd in, dat niemand tweemaal ter zake van hetzelfde feit door oplegging van een bestuurlijke boete en strafvervolging in rechte kan worden betrokken.
Uit het dossier, waaronder de door de verdachte in eerste aanleg overgelegde stukken, blijkt, voor zover
in dit verband relevant, het volgende. De verdachte was gedurende de ten laste gelegde jaren 2007, 2008 en 2009 enig eigenaar van [bedrijf 2]. Aanvankelijk was dat een v.o.f. maar medio 2006 is de
medevennoot van de verdachte opgestapt. Vanaf dat moment was sprake van een eenmanszaak, hoewel die pas als zodanig op 1 mei 2009 bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.
De verdachte heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij in genoemde jaren verkoopfacturen boven een bepaald bedrag liet betalen op zijn ABN AMRO rekeningnummer [nummer].
Dat rekeningnummer was niet in de financiële administratie van zijn bedrijf opgenomen.
Volgens de verdachte was sprake van een ‘reserveboekhouding’ die hij bewust buiten het zicht van
de Belastingdienst wilde houden en waarvan hij de gegevens evenmin ter beschikking stelde aan zijn boekhouder. Als gevolg daarvan zijn stortingen op deze bankrekening niet meegenomen in de aangiften omzet- en inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009.
De verdachte heeft naar aanleiding van een onderzoek in de door hem beschikbaar gestelde ‘reguliere’ boekhouding op 20 december 2010 naheffingsaanslagen opgelegd gekregen ter correctie van het te weinig betalen van omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009. Daarbij is tevens een vergrijpboete opgelegd. Het dossier bevat een overzicht van de berekende verschillen tussen de volgens de ‘reguliere’ administratie behaalde omzet en de ingediende aangiften omzetbelasting (AH-010D). Deze gegevens komen overeen met het door de verdachte overgelegde ‘Aanslagbiljet omzetbelasting’ over de jaren 2008 en 2009 (productie 4), alsmede de toelichting ‘Vergrijpboete omzetbelasting’ (productie 3b).
Op 17 mei 2011 is een strafrechtelijk onderzoek gestart. De verdachte is, naar aanleiding van het niet opgeven van de omzet die binnen kwam op genoemde rekening bij ABN AMRO, vervolgd voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting én inkomstenbelasting betreffende de boekjaren 2007, 2008 en 2009.
Aangezien de opgelegde vergrijpboete slechts betrekking heeft op de omzetbelasting 2008 en 2009 mocht de verdachte – alleen al daarom – vervolgd worden voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting 2007 en onjuiste aangiften inkomstenbelasting.
Voorts blijkt dat het overzicht AH-010D is gebaseerd op de door de boekhouder gevoerde administratie en ingediende aangiften omzetbelasting, waarin de betalingen van klanten op het rekeningnummer bij ABN AMRO niet zijn opgenomen. De beschuldiging jegens de verdachte heeft uitsluitend betrekking
op deze betalingen. De vergrijpboete ziet daar niet op. Dat leidt tot de conclusie dat de bestuurlijke boete en de strafvervolging in dit geval geen betrekking hebben op hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Als gevolg daarvan is de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet in strijd met het bepaalde in artikel 243, tweede lid, Sv.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2010 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften omzetbelasting van de [bedrijf 1] over tijdvakken in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007 (D 047), en de aangiften omzetbelasting op naam van [verdachte] handelend onder de naam [bedrijf 2] over tijdvakken in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 januari 2010 (D 052), waaronder
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak januari 2007 op 21 maart 2007 (D 049), en
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak maart 2007 op 30 april 2007 (D 050), en
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak maart 2008 op 28 april 2008 (D 053), en
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak augustus 2008 op 30 september 2008 (D 054), en
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak april 2009 op 28 mei 2009 (D 055), en
- de aangifte omzetbelasting over het tijdvak juni 2009 op 28 juli 2009 (D 056),
onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de
Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde tijdvakken, telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, immers heeft de verdachte de facturen/de omzet waarvan de betaling in de onderhavige tijdvakken 2007 en 2008 en 2009 heeft plaatsgevonden op bankrekening [nummer] niet vermeld op de bij de Inspecteur der belastingen
of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde jaren
en/of de onderhavige tijdvakken, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven (D 111);
2.
hij, op tijdstippen in de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 november 2010, in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (D 087), te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2007 (D 088) en 2008 (D 089) en 2009 (D 090) onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet inkomstenbelasting over genoemde jaren een te laag belastbaar bedrag opgegeven, immers heeft de verdachte de facturen/de omzet waarvan de betaling in de onderhavige tijdvakken 2007 en 2008 en 2009 heeft plaatsgevonden op bankrekening [nummer] niet als inkomen vermeld op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde jaren, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig
belasting werd geheven (D 112);
3.
hij, op tijdstippen in de periode van 24 juli 2007 tot en met 18 januari 2008, te Egmond aan de Hoef, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, de arbeidsovereenkomst tussen
[naam 1] en [bedrijf 2] d.d. 24 juli 2007 (D 038) en de arbeidsovereenkomst tussen
[naam 2] en [bedrijf 2] d.d. 18 januari 2008 (D 098), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededader een lager brutosalaris
(toevoeging hof: inzake [naam 1])en/of een later tijdstip van indiensttreding en/of een kleinere omvang van het dienstverband
(toevoeging hof: inzake [naam 2]vermeld,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander
te doen gebruiken;
4.
hij, in de periode van 30 november 2010 tot en met 11 januari 2011 te Egmond aan de Hoef,
gemeente Bergen (NH), als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, immers heeft de verdachte ondanks mondelinge en schriftelijke verzoeken daartoe van een medewerker van de belastingdienst te Alkmaar, desgevraagd derhalve, de afschriften van bankrekening [nummer] ten name van [verdachte] h.o. [bedrijf 2] niet ter beschikking en inzage gegeven aan de belastingdienst, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en onvolledige aangifte omzet- en inkomstenbelasting, als gevolg waarvan telkens te weinig belasting werd geheven. Zodoende heeft hij langdurig en stelselmatig de fiscus en daarmee de samenleving benadeeld en heeft hij de belastingmoraal ondermijnd. Bovendien is de eenmanszaak die de verdachte dreef hierdoor ten onrechte jarenlang in een betere concurrentiepositie geweest dan soortgelijke bedrijven, die wel hun fiscale verplichtingen nakwamen. Het fiscale nadeel bedraagt in totaal
€ 77.195,00. Gebleken is voorts, dat in opdracht van de verdachte twee arbeidscontracten valselijk zijn opgemaakt door vermelding van een te laag salaris, een later tijdstip van indiensttreding dan wel een kleinere omvang van het dienstverband dan in werkelijkheid het geval was. Dit had kennelijk tot doel minder loonbelasting te hoeven betalen. Het tekent eens te meer de kwalijke belastingmoraal van de verdachte en het gemak waarmee hij de verplichtingen als ondernemer en werkgever aan zijn laars lapte.
Ten slotte heeft de verdachte op aanvraag van de belastinginspecteur niet de benodigde bankafschriften verstrekt, terwijl hij daartoe wel verplicht was.
Het hof ziet in de genoemde omstandigheden – in samenhang met de oriëntatiepunten van de LOVS – aanleiding de verdachte een hogere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. In strafverzwarende zin heeft het hof mede in aanmerking genomen
de omstandigheid dat de verdachte, als werkgever, een deel van zijn werknemers heeft betrokken
bij de bewezenverklaarde strafbare feiten. Voorts heeft de verdachte op geen enkele manier inzicht
getoond in het kwalijke van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, aangezien de verdachte op 5 januari 2012 voor het eerst is gehoord en het hof eerst op 5 september 2018 arrest wijst. Als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per feitelijke instantie, als gevolg waarvan de redelijke termijn in dit geval is overschreden met twee jaren en acht maanden.
Gezien het dossier heeft de verdachte tussen 15 juli 2015 en 22 augustus 2018 drie – feitelijk niet onderbouwde – verzoeken tot aanhouding gedaan en hij heeft drie wrakingsverzoeken ingediend.
Nu uit het dossier en de door de verdachte aan het hof gezonden correspondentie kan worden afgeleid
dat de vertraging niet aan de autoriteiten maar aan de procesopstelling van de verdachte te wijten is,
is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering van de overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2018.
Mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
.