ECLI:NL:GHAMS:2018:3237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
23-003217-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van valse sleutels. De veroordeelde, geboren in 1990 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de feiten zoals bewezenverklaard. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.929,00, na aftrek van bepaalde kosten. De vordering van de benadeelde partijen is ook in overweging genomen, waarbij het hof heeft besloten dat de veroordeelde een bedrag van € 1.429,00 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof zich baseerde op de inhoud van het ontnemingsrapport en eerdere arresten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003217-16
Datum uitspraak: 5 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-665173-15 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van €
1.956,33.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 augustus 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.883,66 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2018 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt
dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde
de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van
€ 1.383,66ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan deze vordering is het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.883,66, zoals berekend in het vonnis, ten grondslag gelegd waarop volgens de advocaat-generaal € 500,00 in mindering moet worden gebracht, omdat door een recente betaling van de in rechte aan de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] toegekende vorderingen het wederrechtelijk verkregen voordeel in zoverre is verminderd.
De raadsman heeft gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.956,33 verminderd
dient te worden met € 27,33 (telefoonkosten), € 45,33 (reiskosten) en een bedrag van in totaal € 696,95 (de in rechte toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]). De raadsman heeft ter terechtzitting een schermafdruk van een ABN AMRO bankrekening overgelegd waaruit zou moeten blijken dat door of namens de veroordeelde op 25 april 2018 een geldbedrag van €707,13 is betaald aan het CJIB. Uit dit stuk kan volgens de raadsman worden afgeleid dat de veroordeelde de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen heeft voldaan, inclusief de wettelijke rente.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich gebaseerd op het
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e tweede lid Sr, met nummer 2015076211 van 20 januari 2016 met bijlagen, opgesteld door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant] (hierna te noemen het ontnemingsrapport). Voorts heeft het hof zich gebaseerd op de inhoud van het arrest in de strafzaak.
Bij arrest van 2 maart 2018 is betrokkene onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd. Op grond van de inhoud van het arrest in de hoofdzaak en het ontnemingsrapport is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden, dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de feiten zoals bewezenverklaard. Samengevat komt het er op neer dat de veroordeelde samen met haar mededaders geld heeft gepind met van de slachtoffers ontvreemde pinpassen.
De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel voorafgaand aan de aftrek van kosten zoals is berekend in het ontnemingsrapport en vastgesteld door de rechtbank, is niet betwist door de verdediging. Het hof neemt daarom het bedrag van € 1.956,33 als uitgangspunt, te weten één derde deel van het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig uit de bewezen verklaarde diefstallen door de drie veroordeelden samen.
Telefoonkosten
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het redelijk is dat de door de drie veroordeelden gemaakte kosten voor de aanschaf van drie ‘werktelefoons’ en beltegoed in mindering worden gebracht bij het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uitgaande van de onderbouwde berekening zoals door de verdediging gemaakt, kan een bedrag van € 27,33 als aftrekpost worden opgenomen (€ 82,00 gedeeld door drie).
Reiskosten
De raadsman heeft gesteld dat een bedrag van € 45,33 afgetrokken dient te worden van het verkregen voordeel (€ 136,00 gedeeld door drie). Het totaalbedrag is als volgt berekend: het aantal voor het plegen van de diefstallen met de auto afgelegde kilometers, te weten 504 kilometer, vermenigvuldigd met een vergoeding van € 0,27 per kilometer.
De veroordeelde heeft geen concrete verklaring afgelegd over de gemaakte (reis)kosten. De verdediging heeft slechts gesteld, dat rekening dient te worden gehouden met een afschrijvingsbedrag van € 0,27 per kilometer. Het gaat daarbij kennelijk niet enkel om benzinekosten. Waarom het in dit geval redelijk zou zijn ook afschrijvingskosten van de auto in mindering te brengen op het behaalde voordeel is niet gesteld, laat staan onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat de auto enkel voor deze criminele doeleinden is aangeschaft, dan wel hoofdzakelijk daarvoor wordt gebruikt. Ten aanzien van enkel de benzinekosten is evenmin een onderbouwd standpunt ingenomen. Gelet hierop zal het hof geen reiskosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Geconcludeerd wordt daarom dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van (€ 1.956,33 minus € 27,33 = ) € 1.929,00 heeft verkregen. Het hof ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden zoals vervat in het ontnemingsrapport.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Vordering benadeelde partijen
Bij onherroepelijk arrest van 2 maart 2018 zijn in de zaak van de veroordeelde de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt (deels) toegewezen:
A. [slachtoffer 1]: € 158,95
S.M. [slachtoffer 3]: € 300,00
N. [slachtoffer 4]: € 7,00
H.G.H. [slachtoffer 2]: € 200,00.
Bij alle toegewezen vorderingen is toepassing gegeven aan art. 36f Sr.
Gezien een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overgelegd stuk is door of namens de veroordeelde op 25 april 2018 een bedrag van € 707,13 aan het CJIB overgemaakt. De stelling van de verdediging, dat deze betaling verband houdt met de genoemde vordering van de benadeelde partijen, is door de advocaat-generaal niet betwist.
Het hof stelt vast dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet is betrokken zaak 11, waarbij benadeelde partij [slachtoffer 4] slachtoffer is geworden van een diefstal van haar bankpassen. Deze diefstal heeft namelijk niet geleid tot onrechtmatige opnames van haar bankrekening, zodat dit feit de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd. De toegewezen vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] hoeft dan ook niet in mindering te worden gebracht.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de geldbedragen die in het kader van de vordering zijn toegekend aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] geen kosten betreffen die in directe relatie staan tot het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat hierbij sprake is van ‘andere kosten’. Het gaat, anders gezegd, niet om vergoeding van het van diens bankrekening gestolen geld. De raadsman heeft de stelling van de advocaat-generaal niet concreet onderbouwd betwist. Het hof zal daarom de advocaat-generaal volgen in haar berekening en alleen het in rechte toegekende en door de veroordeelde betaalde bedrag van € 500,00 inzake de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in vermindering brengen op de betalingsverplichting.
Dit leidt ertoe dat aan de veroordeelde ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.429,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.929,00 (duizend negenhonderdnegenentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.429,00 (duizend vierhonderdnegenentwintig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2018.
Mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
.