ECLI:NL:GHAMS:2018:3226

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
23-001655-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met betrekking tot bier en wijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was beschuldigd van diefstal in vereniging van bier en wijn op 7 februari 2017. De tenlastelegging betrof het wegnemen van goederen die toebehoorden aan een winkel aan de Wittenkade in Amsterdam. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 10 november 2017 en 21 augustus 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de diefstal door de verdachte en dat er geen nauwe samenwerking met de medeverdachte was aangetoond. Het hof heeft echter het bewijsverweer verworpen en vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte de goederen had weggenomen zonder af te rekenen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van de diefstal had ingediend. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001655-17
datum uitspraak: 4 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers
13-684174-17 en 13-741154-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2017, 21 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer blik(ken) bier en/of fles(sen) wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] (gelegen aan de Wittenkade), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bespreking bewijsverweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Het medeplegen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] kan niet bewezen worden. De verdachte heeft weliswaar de blikjes bier aan [medeverdachte] overhandigd, maar daaruit blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte]. Ook blijkt daaruit niet dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal.
Verder zijn er op grond van de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat de verdachte zich als pleger schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van bier en/of wijn, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer, dat zijn weerlegging vindt in de hieronder gebezigde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bier en wijn in de rugzak van [medeverdachte] hebben gestopt, zonder af te rekenen de kassa voorbij zijn gelopen en vervolgens de winkel zijn uitgelopen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bier en wijn, toebehorende aan [bedrijf] (gelegen aan de Wittenkade).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017030714-1 van 10 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M. Nobbe (doorgenummerde pagina’s 3-4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 februari 2017 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde] namens [bedrijf]:
Rechtspersoon naam : [bedrijf]
Adres : [adres 2]
Plaats : Amsterdam
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte.
Hierbij doe ik aangifte van diefstal. Ik ben door het personeel van “[bedrijf]” op de hoogte gesteld van een verdachte situatie in de winkel op 7 februari 2017. Het personeelslid dat getuige was van de verdachte situatie heet [getuige]. Hij vertelde mij het volgende: “Ik zag twee mannen zich verdacht gedragen in de winkel. Toen de twee de winkel verlaten hadden, zag ik dat er bier van het merk Gulpener uit de schappen was.(…) Het was niet afgerekend bij de kassa.”
Ik, [naam], ben de dochter van de eigenaar van de winkel. Ik ben gevraagd om de camerabeelden te bekijken en heb dat gedaan. Ik heb op de camerabeelden de diefstal geconstateerd. Ik heb op de camerabeelden gezien dat de twee hierboven beschreven mannen los van elkaar de winkel inliepen. Ik zag dat de twee mannen zich in de winkel bij elkaar voegden. Ik zag dat ze voor het bierschap stonden en de genoemde blikken bier uit de schrappen haalden en deze in de rugtas van NN1 (
het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte])) deden. Ik zag dat ze verder liepen en de genoemde wijnflessen uit het schap haalden en deze ook in de rugtas van NN1 deden. Ik zag dat de twee mannen los van elkaar de winkel verlieten zonder dan ook maar niets (
het hof begrijpt: iets) af te rekenen.
Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
2. Een geschrift, te weten een bijlage goederen bij het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017030714-1 van 10 februari 2017, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M. Nobbe (doorgenummerde pagina 5).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Categorie omschrijving : Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Drank
Aantal/eenheid : 2 0,75 l
Bijzonderheden : Biologische witte wijn
Eigenaar : [bedrijf], [adres 2]
Categorie omschrijving : Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Drank
Aantal/eenheid : 10 0,5 l
Merk/type : Gulpener
Eigenaar : [bedrijf], [adres 2]
3. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 april 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de winkel ingegaan. Mijn collega zei tegen mij dat ik hem bier moest overhandigen en dat deed ik. Ik liep voorbij de kassa. Ik wilde een fles wijn stelen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017030714-6 van 12 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van voornoemde verbalisanten:
Op woensdag 12 april 2017 hadden wij de verdachte [verdachte] gehoord. Nadat dit verhoor was
beëindigd, hoorden wij dat [verdachte] in de Engelse taal het volgende aan ons verklaarde: “Ik
weet ook wel dat ik dat ben op die beelden. Ik ben hier samen met mijn maat. Ik zie dat ik
bier in de rugzak van mijn maat doe. Ik weet er echter alleen niets meer van”.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige van 23 mei 2018, opgemaakt door mr. R.A.F. Gerding, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 mei 2018 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[medeverdachte]:
Op 7 februari 2017 was ik samen met de heer [verdachte] in de winkel van [bedrijf] aan de [adres 2]. Ik was dronken.
Ik herinner mij dat we in de winkel bier hebben gepakt, misschien 10 blikjes. Wat ik nog weet is dat we langs de kassa zijn gelopen. Ik ben zeker de winkel uitgelopen. Volgens mij is [verdachte] ook de winkel uitgelopen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, indien het hof tot strafoplegging komt, verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van bier en wijn. Met zijn handelwijze heeft de verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van het gedupeerde winkelbedrijf. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien schade en overlast voor winkelbedrijven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf] t.a.v. mevrouw [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 136,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 126,40, bestaande uit de geschatte waarde van de goederen ad € 36,40, de geschatte loonkosten ad € 50 en de geschatte kosten voor het bijwonen van de terechtzitting ad € 40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 126,40 met vermeerdering wat de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft, gelet op de vrijspraak die bepleit is, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 126,40 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 86,40, bestaande uit de geschatte waarde van de goederen ad € 36,40 en de geschatte loonkosten ad
€ 50. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de geschatte kosten voor het bijwonen van de terechtzitting ad € 40 onvoldoende zijn onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht de proeftijd te verlengen voor de duur van 1 jaar.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht geen termen aanwezig voor afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging dan wel verlenging van de proeftijd voor de duur van 1 jaar, zoals door de raadsman is verzocht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf] Tav mevr. [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] Tav mevr. [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 86,40 (zesentachtig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[bedrijf] t.a.v. mevr. [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 86,40 (zesentachtig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 februari 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2016, parketnummer 13-741154-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.M. van der Nat en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2018.
mr. A.E. Kleene-Krom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]