ECLI:NL:GHAMS:2018:3221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
23-003948-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en beslissing omtrent beslag en schadevergoeding in hoger beroep

Op 4 september 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een hulpbehoevend persoon. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing omtrent het beslag en de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld en heeft zich in een korte periode tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal, wat heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft een taakstraf van 120 uren opgelegd, met een voorwaardelijke hechtenis van 60 dagen. Daarnaast is het hof van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 285,95 aan de verdachte moet worden teruggegeven, aangezien zij als rechthebbende kan worden aangemerkt. De vordering van de benadeelde partij, die materiële schade van € 400,00 vorderde, is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003948-17
datum uitspraak: 4 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-069584-17 tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging, in het bijzonder de beslissing met betrekking tot het beslag, en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 dagen, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van
2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van twee weken tweemaal schuldig heeft gemaakt aan het bestelen van een hulpbehoevend en kwetsbaar persoon. De verdachte is zonder enig respect of gevoel voor de kwetsbare positie van het slachtoffer overgegaan tot deze diefstallen en heeft daarbij het vertrouwen geschonden dat het slachtoffer in haar stelde als schoonmaakster. Diefstal veroorzaakt schade en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2018 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof niet tot een ander oordeel gebracht dan de politierechter over de op te leggen straf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslissing omtrent beslag

Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten geld ten bedrage van € 285,95, dient te worden teruggeven aan de verdachte, aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 400 aan materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal, anders dan in eerste aanleg, het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- geld, te weten: € 285,95 (5369398).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 april 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2018.
mr. A.E. Kleene-Krom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]