ECLI:NL:GHAMS:2018:3208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.220.712/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens niet toepassen beslagvrije voet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klaagster tegen twee gerechtsdeurwaarders. De klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij bij het leggen van bankbeslag op haar rekening geen beslagvrije voet hebben toegepast, ondanks haar verzoeken en de overgelegde bewijsstukken. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer die eerder een berisping aan de gerechtsdeurwaarders had opgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 augustus 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een vonnis aan de klaagster betekend, met een bevel om aan de inhoud te voldoen. Op 24 juli 2015 hebben zij executoriaal beslag gelegd op een bankrekening van de klaagster, wat resulteerde in een beslag van € 1.029,-. De klaagster heeft herhaaldelijk verzocht om een beslagvrije voet toe te passen, vooral omdat haar maandelijkse bijstandsuitkering op de rekening was bijgeschreven. De gerechtsdeurwaarders hebben dit verzoek echter genegeerd, wat de klaagster in financiële problemen heeft gebracht.

Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door geen beslagvrije voet toe te passen. Hoewel het in beginsel niet verplicht is om rekening te houden met een beslagvrije voet bij bankbeslag, is het in dit geval laakbaar dat zij dit niet hebben gedaan, gezien de hoogte van het beslag en de financiële situatie van de klaagster. Het hof bevestigt de maatregel van berisping die eerder door de kamer was opgelegd, en benadrukt dat de gerechtsdeurwaarders onverwijld hadden moeten handelen om de beslagvrije voet toe te passen.

De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en houdt rekening met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018, maar omdat het beroepschrift vóór deze wijziging was ingediend, wordt er geen kostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.220.712/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/614473/ DW RK 16/941
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
inzake
1. mr. [naam],
2. [naam],
gerechtsdeurwaarders te [plaats],
appellanten (hierna: de gerechtsdeurwaarders),
gemachtigde: [naam] te [plaats],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde (hierna: klaagster),
gemachtigde: mr. S.B. Epozdemir, advocaat te Den Haag.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1.
Op 10 april 2018 heeft het hof in deze zaak een tussenbeslissing gegeven (ECLI:NL:GHAMS:2018:1161). Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar die beslissing.
1.2.
In genoemde beslissing zijn de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de bij die beslissing gevoegde stukken en daarbij ook in te gaan op de klacht van klaagster. In diezelfde beslissing is aangekondigd dat klaagster in de gelegenheid zou worden gesteld daarop nog schriftelijk te reageren. Verder is bepaald dat een nieuwe mondelinge behandeling zou worden gehouden indien een van partijen dat zou verlangen.
1.3.
Bij brief van 7 mei 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders een schriftelijke reactie bij het hof ingediend. Klaagster heeft hierop bij faxbericht van 5 juni 2018 schriftelijk gereageerd. Partijen hebben niet de wens geuit de zaak opnieuw ter zitting te behandelen.
1.4.
De beslissing is vervolgens bepaald op heden.

2.De zaak

In deze zaak gaat het – kort gezegd – om het volgende. De gerechtsdeurwaarders hebben op 6 augustus 2014 een vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Op 24 juli 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van klaagster onder [de bank] (verder: [de bank]) executoriaal beslag gelegd op een bankrekening van klaagster. Het beslag heeft voor een bedrag van € 1.029,- doel getroffen. Nadien, te weten op 30 juli, 6 augustus en 27 oktober 2015 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders (onder overlegging van bewijsstukken) verzocht op het bankbeslag een beslagvrije voet toe te passen. De gerechtsdeurwaarders hebben aan dat verzoek geen gehoor gegeven.

3.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze niet ertoe zijn overgegaan op het bankbeslag een beslagvrije voet toe te passen, hoewel klaagster de gerechtsdeurwaarders daarom heeft verzocht en hun daartoe alle benodigde gegevens heeft verstrekt. Op de beslagen bankrekening was een dag voor het beslag haar maandelijkse bijstandsuitkering bijgeschreven, zodat deze uitkering onder het beslag is gevallen. Klaagster is door het beslag in financiële problemen gekomen.

4.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben het standpunt ingenomen dat zij terecht geen beslagvrije voet hebben toegepast. Volgens hen exploiteerde klaagster in ieder geval tot aan het moment dat klaagster werd toegelaten tot de WSNP (31 mei 2016) een eenmanszaak waaruit zij (zwarte) inkomsten genoot. Om die reden zou toepassing van een beslagvrije voet de schuldeiser onevenredig benadelen. Dat geldt in deze zaak te meer nu het hier gaat om een vordering van schuldeiser op klaagster ter zake een aan haar verstrekte lening voor de desbetreffende eenmanszaak, aldus de gerechtsdeurwaarders.

5.Beoordeling

Bankbeslag en toepassing beslagvrije voet
5.1.
Het hof stelt voorop dat thans enkel de vraag voorligt of de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door op het bankbeslag geen beslagvrije voet toe te passen. Hoewel bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet, kan het onder omstandigheden tuchtrechtelijk laakbaar zijn dat niet te doen.
5.2.
Gelet op de hoogte van het bij het bankbeslag getroffen bedrag (vrijwel gelijk aan de bijstandsuitkering van klaagster) alsmede gelet op de inhoud van de door klaagster aan de gerechtsdeurwaarders verstrekte stukken over haar financiële situatie, hadden de gerechtsdeurwaarders naar het oordeel van het hof onverwijld moeten overgaan tot toepassing van de beslagvrije voet. Er was onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan de bijstandsuitkering van klaagster werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. Voor het bestaan van zwarte inkomsten uit de (reeds in 2014 uit het handelsregister uitgeschreven) eenmanszaak was destijds geen, althans onvoldoende bewijs. Door het niet toepassen van de beslagvrije voet op het bankbeslag, hebben de gerechtsdeurwaarders naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.3.
Het voorgaande houdt in dat de klacht van klaagster (wat betreft het niet toepassen van een beslagvrije voet) gegrond is. De kamer heeft dit overigens per abuis niet vermeld in haar dictum. Gezien de ernst van het feit is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is, zoals ook door de kamer opgelegd.
5.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Wijziging Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018
5.5.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Gerechtsdeurwaarderswet (..) in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016, 500). In verband met deze wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).
5.6.
Het hof ziet (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (namelijk op 4 augustus 2017), dus vóór de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, af van enige kostenveroordeling.
5.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rolraadsheer.