ECLI:NL:GHAMS:2018:3205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
23-001452-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland met aanpassing van de opgelegde straf en vordering van de benadeelde partij in een strafzaak betreffende ontuchtige handelingen en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2018. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor ontuchtige handelingen en mishandeling van twee slachtoffers. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. De verdachte had op 26 mei 2017 ontuchtige handelingen gepleegd bij [slachtoffer 2] en op 11 augustus 2017 had hij [slachtoffer 1] mishandeld. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee ernstige feiten die de lichamelijke integriteit van de slachtoffers diepgaand hadden geschonden. De verdachte had verklaard dat hij zich weinig kon herinneren van de feiten door het gebruik van alcohol en drugs. Het hof nam de psychologische rapportage over die de verdachte een vermijdende persoonlijkheidsstoornis toeschreef en oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De straf werd vastgesteld op 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht, behandelverplichting en contactverboden met de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding werd toegewezen tot een bedrag van € 3.476,20, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, inclusief de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001452-18
datum uitspraak: 16 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800439-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1990,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiare Inrichting Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof stelt de motivering die de rechtbank heeft gegeven voor de opgelegde straf terzijde en vervangt die door de hierna volgende.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de volgende bijzondere voorwaarden daarbij op te leggen:
  • verplicht reclasseringstoezicht;
  • behandelverplichting;
  • contactverbod met [slachtoffer 1] ;
  • contactverbod met [slachtoffer 2] ;
  • locatieverbod bij de woning van [slachtoffer 2] , dan wel het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op dit punt, ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De advocaat-generaal heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 26 mei 2017 ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 2] gepleegd terwijl zij naast haar 7-jarig dochtertje lag te slapen. De verdachte heeft haar vagina en/of schaamstreek gelikt en met zijn tong aangeraakt. Hij is die avond haar woning, gelegen naast de woning van zijn moeder, ingeslopen en is naar de slaapkamer van [slachtoffer 2] gegaan. [slachtoffer 2] werd wakker toen zij een tong op haar vagina voelde. Het moet een afschuwelijke gewaarwording voor [slachtoffer 2] zijn geweest toen zij besefte wat er met haar gebeurde en dat bovendien haar dochter daarnaast lag. De verdachte heeft [slachtoffer 2] belaagd in haar eigen woning, een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen, op een moment dat zij weerloos lag te slapen. Hij heeft uitsluitend oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele lustgevoelens en zich in het geheel niet bekommerd om de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. [slachtoffer 2] draagt, blijkens de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgedragen, de psychische gevolgen nog dagelijks met zich mee. Sinds die nacht kan zij niet meer genieten van leuke dingen en is zij deels arbeidsongeschikt. Nog steeds heeft zij te kampen met gevoelens van angst en onveiligheid in haar eigen huis.
Nog geen drie maanden later, op 11 augustus 2017, is de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] , terwijl zij onderweg naar haar huis was, midden in de nacht geruime tijd gevolgd en is hij naast haar gaan lopen. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar niet. [slachtoffer 1] heeft hem afgekat, afgehouden en genegeerd. Uiteindelijk ging de verdachte even weg, maar hij kwam later weer naar haar toe. Hij werd een stuk opdringeriger en heeft haar een steeg ingesleurd en haar tegen een muur geduwd. Aldaar heeft de verdachte [slachtoffer 1] in haar kruis vastgepakt en betast en heeft hij haar meermalen tegen haar hoofd geslagen. [slachtoffer 1] heeft blijkens haar aangifte gevochten voor haar leven en heeft de verdachte gekrabd en gebeten. Desondanks is de verdachte doorgegaan met haar lastigvallen, mishandelen en betasten.
Als gevolg van de mishandeling heeft [slachtoffer 1] rondom haar neus en rechteroog hematomen opgelopen, heeft zij een opgezette boven- en onderlip gekregen en een wond aan haar lip. Op haar jukbeen en slaap is een zwelling/hematoom ontstaan. Voorts heeft zij langdurige schouderklachten aan het voorval overgehouden. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zij ondervindt in haar dagelijks leven nog steeds de negatieve gevolgen van het voorval, zoals ook gebleken is uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring. Daaruit blijkt dat zij sinds die avond leeft met een fundamenteel gevoel van onveiligheid, dat zij daarvoor niet had. Daarnaast is zij zeer angstig en is zij als gevolg van het handelen van de verdachte op dit moment deels arbeidsongeschikt.
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten, waarbij de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op diep ingrijpende wijze geschonden is. Het hof is dan ook van oordeel dat geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich van het eerste feit weinig kan herinneren vanwege het gebruik van alcohol en verdovende middelen. Naar zijn zeggen had hij weliswaar spijt van dit feit, maar dat heeft hem er niet van weerhouden om alcohol en verdovende middelen te blijven gebruiken, nu hij naar eigen zeggen ook enkele maanden later, ten tijde van het tweede feit op 11 augustus 2017, wederom onder invloed van alcohol en verdovende middelen was en zich evenmin goed kan herinneren wat er toen is gebeurd.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de psychologische Pro Justitia rapportage, gedateerd 15 maart 2018, opgemaakt door [naam 1] , GZ-psycholoog. Deze rapportage houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in cannabisgebruik, matig, in gereguleerde omgeving en een stoornis in alcoholgebruik, licht, in gereguleerde omgeving en dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, althans in enige mate. In de periode voorafgaand aan de feiten voelde de verdachte zich niet lekker in zijn vel zitten. Gedemoraliseerd na confrontatie met een aantal teleurstellingen die hij moeilijk kon verdragen en bij gebrek aan een zinvolle dagstructuur, waarbij hij tevens een hoge financiële schuld had, werd middelengebruik als voornaamste coping ingezet om spanningen te reguleren. Gezien zijn overwegend passieve en vermijdende copingstijl was de verdachte niet bij machte om zich uit de impasse van somberheid, passiviteit en een toename van middelengebruik te ontworstelen. Onder invloed van overmatig alcoholgebruik in combinatie met wiet, wat bij de verdachte waarschijnlijk ontremming tot gevolg heeft, is de verdachte tot de feiten overgegaan. Hoewel algemeen verondersteld mag worden dat inname van een overmatige hoeveelheid alcohol, al dan niet in combinatie met misbruik van wiet gevolgen heeft voor de bewustzijnstoestand, was de verdachte gezien de gebrekkige impulscontrole versterkt door het middelengebruik enigszins beperkt in zijn keuze- en wilsvrijheid. Geadviseerd wordt dan ook om de verdachte de tenlastegelegde feiten in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat bovengenoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is
gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Het hof neemt deze conclusie dan ook over. De enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid zal in matigende zin bij de strafbepaling worden betrokken.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 20 maart 2018, opgemaakt door [naam 2] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld, indien de verdachte zal meewerken aan geïndiceerde interventies. Als de verdachte hier niet aan meewerkt, wordt het risico op herhaling hoger ingeschat. De reclassering adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
Positief is dat, blijkens het verhandelde ter terechtzitting, de verdachte gemotiveerd is mee te werken aan deze behandeling. Ook dit zal het hof in meer matigende zin bij de straf betrekken dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Om te waarborgen dat de verdachte meewerkt aan de noodzakelijke interventies zal het hof aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Voorts legt het hof aan de verdachte een contactverbod met beide slachtoffers op als bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – actief contact mag opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers.
Daarnaast zal het hof een locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] als bijzondere voorwaarde opleggen. Het hof realiseert zich dat een locatieverbod in de nabijheid van de woning van [slachtoffer 2] voor de verdachte ingrijpend is, omdat de woning van zijn moeder naast de woning van dit slachtoffer is gelegen. Het hof acht de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte echter proportioneel, aanvaardbaar en gerechtvaardigd, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het slachtoffer nog steeds angst ondervindt voor de verdachte, terwijl de gevolgen van een locatieverbod voor de verdachte met name van praktische aard zijn en niet is gebleken dat de verdachte zijn moeder (en andere familieleden) niet elders kan ontmoeten. Het belang van het slachtoffer om niet in de nabijheid van haar eigen woning geconfronteerd te worden met de verdachte en de mogelijkheid haar leven weer op te kunnen bouwen, weegt daarom in dit geval zwaarder dan de belangen van de verdachte.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. De bewezen verklaarde misdrijven zijn gericht tegen en hebben gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van twee personen. Uit voornoemde rapportages blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder de noodzakelijke behandeling – die van de op te leggen bijzondere voorwaarden deel uitmaakt – wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en met bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 876,20 aan materiële schade en € 2.600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts zijn de proceskosten ad € 60,58 gevorderd. De vordering tot materiële schade en de proceskosten zijn bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De gevorderde immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof acht voldoende aannemelijk dat, gezien de handelingen van de verdachte, de aard van de verwondingen van de benadeelde partij en het daarbij verloren bloed, de sandalen en de armband van de benadeelde partij onherstelbaar beschadigd zijn geraakt. Voorts is het hof van oordeel dat de kosten voor fysiotherapie door de benadeelde partij voldoende zijn onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd door de verdediging zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van de materiële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemotiveerd gesteld dat zij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het procesdossier en de door de benadeelde partij overgelegde stukken is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte ernstig psychisch letsel heeft opgelopen, zoals hiervoor bij de strafmaatoverweging is overwogen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.600,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de genoemde gevolgen van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten voor de benadeelde partij en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voorts zal het hof de verdachte op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 60.58.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 246, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de benadeelde partij [slachtoffer 1] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na beëindiging van de detentie zal melden bij de GGZ reclassering op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard. Hierna dient de veroordeelde zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen en voorwaarden die door en/of namens de reclassering worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een intakeprocedure bij GGZ Noord-Holland-Noord of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de daaruit eventueel voortvloeiende behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1974 te [geboorteplaats 2];
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1978 te [geboorteplaats 3].
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van het woonhuis van [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaartde gestelde voorwaarden en het toezicht daarop
dadelijk uitvoerbaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair, en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.476,20 (drieduizend vierhonderdzesenzeventig euro en twintig cent) bestaande uit € 876,20 (achthonderdzesenzeventig euro en twintig cent) materiële schade en € 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
60,58 (zestig euro en achtenvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.476,20 (drieduizend vierhonderdzesenzeventig euro en twintig cent) bestaande uit € 876,20 (achthonderdzesenzeventig euro en twintig cent) materiële schade en € 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
44 (vierenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 augustus 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige (dus inclusief de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] ), met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Ruige en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 augustus 2018.
mr. A.M. Ruige en A.F. van der Heide zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.