ECLI:NL:GHAMS:2018:3198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
23-002374-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meineed in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2017. De verdachte, geboren in 1973, was beschuldigd van meineed. De tenlastelegging betrof een valse verklaring die zij op 9 december 2014 had afgelegd tijdens een getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris van het Gerechtshof. De verdachte had verklaard dat zij de bestuurder van een auto was tijdens een aanrijding op 27 augustus 2011, terwijl zij in werkelijkheid niet de bestuurder was. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaring van de verdachte tijdens de zitting op 12 juli 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, wat een ernstig strafbaar feit is. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij inmiddels het kwalijke van haar handelen inziet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002374-17
datum uitspraak: 26 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-674046-16 tegen
[verdachte],
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 december 2014 te Amsterdam bij de raadsheer-commissaris van het Gerechtshof in een getuigeverhoor, zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling persoonlijk opzettelijk de volgende valse verklaring onder ede heeft afgelegd: "Ik zat op 27 augustus 2011 in de auto met mijn dochter [naam 1] en [naam 2]. [naam 2] is de vriendin van mijn dochter. Zij zat achter mij. ik bestuurde de auto. Het klopt dat ik geblondeerd haar heb en toen had en ik heb ook een witte jas. Die had ik die dag aan. Mijn dochter had een hoofddoek om en een zwarte jas. Ik had geen hoofddoek op. Toen reed ik van Slotermeer naar Osdorp. Het was een smalle weg. [naam 2] moest uitstappen bij het trottoir van de Albert Heijn. ik kon of omkeren of achteruit rijden. Ik reed achteruit en reed tegen iemand aan. ik heb goed uitgekeken".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 9 december 2014 te Amsterdam bij de raadsheer-commissaris van het Gerechtshof in een getuigenverhoor, zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling persoonlijk opzettelijk de volgende valse verklaring onder ede heeft afgelegd: "Ik zat op 27 augustus 2011 in de auto met mijn dochter [naam 1] en [naam 2]. [naam 2] is de vriendin van mijn dochter. Zij zat achter mij. Ik bestuurde de auto. Toen reed ik van Slotermeer naar Osdorp. Het was een smalle weg. Ik kon of omkeren of achteruit rijden. Ik reed achteruit en reed tegen iemand aan. Ik heb goed uitgekeken".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals door de rechtbank uitgewerkt en neemt deze derhalve over. Het vonnis van de rechtbank wordt daarom aan dit arrest gehecht en maakt in zoverre hiervan deel uit. Het hof voegt voorts als aan de bewezenverklaring ten grondslag liggend bewijsmiddel toe:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik beken dat ik op 9 december 2014 bij de raadsheer-commissaris bij het gerechtshof Amsterdam, toen ik als getuige in de strafzaak van mijn dochter [naam 1] onder ede werd gehoord, niet naar waarheid heb verklaard. Ik heb toen verklaard dat ik de auto bestuurde ten tijde van de aanrijding op 27 augustus 2011 in Amsterdam. De raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof heeft van die verklaring een proces-verbaal opgemaakt. De inhoud van mijn verklaring is niet juist. Mijn dochter [naam 1] zat toen namelijk achter het stuur, niet ik. Ik heb gelogen om haar te beschermen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed. Zij heeft bij de politie in strijd met de waarheid verklaard dat zij de bestuurder van de auto was toen een aanrijding plaatsvond. Gedurende een periode van drie jaar heeft de verdachte vastgehouden aan deze verklaring en zij heeft tijdens een getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof onder ede in deze leugen volhard.
Het afleggen van de eed of belofte dient er toe om de betrouwbaarheid van een verklaring te versterken. Door opzettelijk en zonder respect voor de eed, die zij had afgelegd, in strijd met de waarheid te verklaren, heeft de verdachte niet alleen dit vertrouwen geschonden, maar ook de waarheidsvinding ondermijnd en de rechtsgang in ernstige mate belemmerd. Meineed is een ernstig strafbaar feit, waaraan in de strafrechtspleging zwaar wordt getild en waarop in beginsel een forse straf zou moeten volgen.
De verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat zij de initiator van de valse verklaring was en dat zij haar dochter en de medeverdachte, destijds beiden minderjarig, heeft geïnstrueerd hoe zij tegenover de politie in strijd met de waarheid moesten verklaren. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan en acht gelet hierop in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Het hof zal daarvan in haar voordeel afwijken gelet op haar persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gekomen, en omdat zij er blijk van heeft gegeven inmiddels het kwalijke van haar handelen in te zien en zij overigens een blanco strafblad heeft. Het hof zal haar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen in combinatie met een taakstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht alles afwegende een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonniswaarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.L. Bruinsma en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juli 2018.
Mr. M.C.A.E. van Binnebeke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.