In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2017. De verdachte, geboren in 1973, was beschuldigd van meineed. De tenlastelegging betrof een valse verklaring die zij op 9 december 2014 had afgelegd tijdens een getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris van het Gerechtshof. De verdachte had verklaard dat zij de bestuurder van een auto was tijdens een aanrijding op 27 augustus 2011, terwijl zij in werkelijkheid niet de bestuurder was. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaring van de verdachte tijdens de zitting op 12 juli 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, wat een ernstig strafbaar feit is. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij inmiddels het kwalijke van haar handelen inziet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.