In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 27 januari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor openlijk geweld. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van drie maanden geëist. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in zoverre bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. Het hof heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld door samen met een mededader het slachtoffer op straat te slaan en te schoppen, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. Gezien de ernst van het feit en de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om een taakstraf van 130 uren op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij is door het hof eveneens bevestigd, zonder dat er nieuwe argumenten zijn aangevoerd die een andere beoordeling rechtvaardigen. De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.