ECLI:NL:GHAMS:2018:3191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
23-001316-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beschadiging van scooters door overgieten met verf, met bewijsvoering op basis van getuigenherkenning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van meerdere scooters in Hoofddorp op 24 oktober 2015. De tenlastelegging omvat vier scooters, waarvan de eigenaars zijn aangeduid als slachtoffers. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden. De bewijsvoering was voornamelijk gebaseerd op getuigenherkenning van videobeelden en getuigenverklaringen. De raadsvrouw van de verdachte had betoogd dat de herkenning onbetrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de herkenning door de getuigen betrouwbaar was, ondersteund door de omstandigheden van het voorval. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €250, subsidiair 5 dagen hechtenis, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen betroffen schadevergoeding voor de materiële schade die zij hadden geleden door de beschadiging van hun scooters. Het hof heeft de vorderingen toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001316-17
datum uitspraak: 26 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-042190-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 oktober 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk meerdere scooters, te weten:
a. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 1]
b. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 2]
c. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 3]
d. een scooter van het merk Piaggio voorzien van kenteken [kenteken 4]
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ad a) [slachtoffer 1] ad b) [slachtoffer 2] ad c) [slachtoffer 3] ad d) [slachtoffer 4] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het hof komt namelijk, anders dan de politierechter die de verdachte heeft vrijgesproken, tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd.
De herkenning van de verdachte op basis van de videobeelden is onbetrouwbaar omdat onvoldoende specifieke onderscheidende persoonskenmerken waarneembaar zijn. De herkenning op basis van de foto is evenmin betrouwbaar omdat deze pas vier maanden na het incident en op ontoelaatbare wijze heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Op 24 oktober 2015 zijn vier scooters met verf besmeurd die geparkeerd waren nabij het flatgebouw aan het Polderplein in Hoofddorp, waar de verdachte woonde. Videobeelden zijn beschikbaar, waarop te zien is dat een vrouw verf giet over drie geparkeerde scooters. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben kort na ontdekking van de besmeurde scooters deze videobeelden bekeken. Zij herkenden degene die de scooters besmeurde als hun onderbuurvrouw [verdachte] aan haar haardracht, haar huidskleur en de jas die zij regelmatig droeg. Enkele maanden later hebben zij deze herkenning bevestigd toen een verbalisant een foto van de verdachte liet zien.
De huismeester van het flatgebouw, [getuige 3] , heeft de verdachte op de door de verbalisant getoonde foto’s eveneens herkend. Hij kent de verdachte en heeft regelmatig een praatje met haar gemaakt. [getuige 3] heeft verklaard dat toen hij de verdachte voorhield dat er videobeelden van het voorval waren, zij hem te kennen heeft gegeven dat zij het niet had moeten doen.
Het hof is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de herkenningen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] betrouwbaar zijn. Immers hebben [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte niet alleen op de foto herkend, maar ook op de videobeelden, daags na het voorval. Deze herkenningen worden ondersteund door de herkenning van [getuige 3] en hetgeen de verdachte tegenover hem over het voorval heeft verklaard. Gelet hierop is wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de persoon is geweest die de verf over de scooters heeft gegoten.
De raadsvrouw heeft voorwaardelijk verzocht een deskundige te benoemen op het gebied van biometrie / gezichtsvergelijking. Het hof is met de raadsvrouw van mening dat op de beelden het gezicht niet goed te zien is. Het hof baseert de bewezenverklaring dan ook niet op de herkenning van de gezichtskenmerken, maar op de combinatie van de plaats van handeling, de specifieke jas, de huidskleur en haardracht zoals herkend door [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . In dit licht bezien heeft onderzoek naar biometrische aspecten geen toegevoegde waarde. Het hof acht dit onderzoek gezien het bovenstaande niet noodzakelijk en wijst het verzoek daarom af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 oktober 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk scooters, te weten:
a. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan
[slachtoffer 1] ;
b. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan
[slachtoffer 2] ;
c. een scooter van het merk Kymco voorzien van kenteken [kenteken 3] , toebehorende aan
[slachtoffer 3] ;
d. een scooter van het merk Piaggio voorzien van kenteken [kenteken 4] , toebehorende aan
[slachtoffer 4] heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het geldboete ten bedrage van € 450, subsidiair 9 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, gezien het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, volstaan kan worden met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft vier scooters beschadigd door deze te overgieten met verf. Zij heeft hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de scootereigenaren en hun overlast en schade bezorgd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht de geldboete van € 450, subsidiair 9 dagen hechtenis, die de advocaat-generaal heeft geëist gelet op de ernst van het feit passend. Gezien de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde
partijen en de financiële situatie van de verdachte, ziet het hof echter aanleiding om dit bedrag te matigen.
Hoewel in eerste aanleg een vertraging is opgelopen, is dit voor een niet gering gedeelte veroorzaakt door het ingewilligde verzoek om aanhouding van de behandeling door de verdediging om [getuige 3] als getuige ter terechtzitting te horen. Van een overschrijding van de redelijke termijn is dan ook geen sprake.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals bepleit door de raadsvrouw, acht het hof gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde niet passend.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 700, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, of de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Zij voert aan dat het schadebedrag aanzienlijk dient te worden verlaagd indien het hof toch tot een veroordeling komt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 425,50, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, of de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Zij voert aan dat het schadebedrag aanzienlijk dient te worden verlaagd indien het hof toch tot een veroordeling komt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 983,09, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, of de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Zij voert aan dat het schadebedrag aanzienlijk dient te worden verlaagd indien het hof toch tot een veroordeling komt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 640,70, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, of de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Zij voert aan dat het schadebedrag aanzienlijk dient te worden verlaagd indien het hof toch tot een veroordeling komt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 700 (zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 700 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 oktober 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 425,50 (vierhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 425,50 (vierhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 oktober 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 983,09 (negenhonderddrieëntachtig euro en negen cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 983,09 (negenhonderddrieëntachtig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 oktober 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 640,70 (zeshonderdveertig euro en zeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 640,70 (zeshonderdveertig euro en zeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 oktober 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.M. Kengen en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juli 2018.
Mr. M.C.A.E. van Binnebeke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.