ECLI:NL:GHAMS:2018:317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.217.929/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een eenzijdige wijziging van thuiswerkafspraken door de werkgever in het kader van een verbetertraject

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een redacteur bij ONEBusiness B.V., en zijn werkgever. De appellant was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat ONEBusiness niet bevoegd was om de voorafgaand aan de indiensttreding overeengekomen mogelijkheid tot thuiswerken op vrijdag eenzijdig te beëindigen. De appellant had in zijn arbeidsovereenkomst recht op een thuiswerkdag per week, maar zijn werkgever had hem verzocht om tijdelijk op vrijdag op kantoor te werken in verband met kritiek op zijn functioneren. De appellant weigerde dit en bleef thuiswerken, waarop ONEBusiness besloot zijn loon voor die dagen niet te betalen.

Het hof oordeelde dat de afspraak over het thuiswerken een arbeidsvoorwaarde was, maar dat deze niet ongewijzigd kon blijven. Het hof vond het verzoek van ONEBusiness aan de appellant om op vrijdag op kantoor te werken redelijk, gezien de aanhoudende kritiek op zijn functioneren en de noodzaak voor toezicht in het kader van een verbetertraject. Het hof oordeelde dat de appellant recht had op loon voor de dagen dat hij thuiswerkte, omdat hij op die dagen zijn reguliere werkzaamheden had verricht. Ook werd de vordering van de appellant tot betaling van € 500,- aan juridische kosten toegewezen, omdat ONEBusiness had erkend dat deze kosten vergoed zouden worden. De uitspraak van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van de appellant werden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.217.929/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 548381 \ CV EXPL 16-31997
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 januari 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn,
tegen
ONEBUSINESS B.V.,
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder Amstel
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel
advocaat: mr. C. Nekeman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ONEBusiness genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van
1 juni 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ONEBusiness als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Op 15 december 2017 heeft in de onderhavige zaak pleidooi plaatsgevonden, tegelijk met de mondelinge behandeling in de tussen dezelfde partijen aanhangige procedure bekend onder zaaknummer 200.219.954/01. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] zijn genoemde advocaat het woord gevoerd, en namens ONEBusiness haar genoemde advocaat, die zich daarbij hebben bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. De uitspraak is bepaald op heden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – (i) zal verklaren voor recht dat ONEBusiness niet bevoegd is om de voorafgaand aan de indiensttreding overeengekomen mogelijkheid tot het thuis verrichten van de werkzaamheden gedurende één dag per week eenzijdig te beëindigen; (ii) ONEBusiness zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en (naar het hof uit de in de memorie van grieven verwoorde conclusie begrijpt) de wettelijke rente over het door de kantonrechter toegewezen loon over (delen van) de vrijdagen; (iii) ONEBusiness zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 500,- exclusief BTW ter zake van juridische kosten, zulks door rechtstreekse betaling van een door de advocaat van [appellant] op naam van ONEBusiness te stellen factuur tot dat bedrag waarop is aangegeven dat het werkzaamheden ter zake van advisering van [appellant] betreft, zulks (naar het hof uit de dagvaarding in hoger beroep begrijpt) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2016, alsmede (iv) in de proceskosten in beide instanties.
ONEBusiness heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, en in het incidenteel appel dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en alsnog de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, in beide gevallen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.17 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep, behoudens de weergave van de communicatie tussen partijen op 15 september 2016 zoals hieronder verwoord onder overweging 2.19, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het hof zal hierop, voor zo veel nodig, later terugkomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
ONEBusiness is uitgever van verschillende multimediale merken, waaronder Elsevier, Elsevier Juist en Beleggers Belangen.
2.2
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1966 en thans derhalve 51 jaar oud, was sinds 1 mei
2010 bij (de rechtsvoorgangster van) ONEBusiness in dienst in de functie van Redacteur bij Beleggers Belangen. [appellant] werkte fulltime en zijn salaris bedroeg laatstelijk € 4.018,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op 8 maart 2010 had [appellant] ’ leidinggevende, [X] , hoofredacteur, hem geschreven: “Thuiswerken een dag in de week kunnen we officieel regelen vanaf twee maanden na indiensttreding, dus per 1-7-10.” [appellant] werkte vanaf 1 juli 2010 op vrijdagen thuis.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen was laatstelijk de CAO voor het Uitgeversbedrijf 2015-2017 van toepassing.
2.4.
[appellant] is over 2014 door zijn leidinggevende, [X] , hoofredacteur (verder: [X] ), met een ‘3-Met all expectations’ beoordeeld. In het beoordelingsformulier is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang: “
Zoals door hem zelf omschreven is [appellant] bezig geweest met het voldoen aan de doelstellingen die we hebben afgesproken. Waarover adjunct-directeur [Y] en ondergetekende in een gesprek op 22 september wel ons ongenoegen hebben geuit, is de weinig flexibele en soms zelfs onplezierige werkhouding van [appellant] . We hebben regelmatig het idee dat we onderwerpen en taken bij hem ‘door de strot moeten duwen’, terwijl ons werk juist een grote mate van flexibiliteit vereist. Dit roept bij ons en anderen irritatie op, is echt onvoldoende en vereist onmiddellijke verbetering.”
Voorts valt in de beoordeling te lezen:
“Vanwege zijn ontegenzeggelijke kwaliteiten als redacteur en zijn positieve verandering in de tweede helft van het jaar beoordeel ik zijn prestaties over geheel 2014 toch als ‘goed’, met die aantekening dat ik een gesprek zoals we dat halverwege 2014 hebben gehad niet nog een keer met hem wil voeren. Als [appellant] op de manier blijft werken zoals in de tweede helft van het jaar, zal dat overigens niet nodig zijn.”
2.5
Bij e-mail van 16 oktober 2015 heeft [X] [appellant] onder meer geschreven:
“Donderdagochtend 8 oktober en donderdagmiddag 15 oktober hebben jij, [Y] (cc) en ondergetekende twee gesprekken gevoerd over jouw functioneren. Aanleiding daarvoor waren jouw werkhouding en jouw manier van communiceren, met name in de afgelopen weken. Het is helaas bepaald niet de eerste keer dat wij hier met jou over hebben gesproken. (...) Dit alles geeft mij geen andere keuze dan - als laatste waarschuwing - zeer ingrijpende afspraken met je te maken over je communicatie, werkhouding en flexibiliteit. In hoofdlijnen hebben we die afgelopen donderdag reeds besproken. Volgende week zal ik deze afspraken concreter vastleggen in en officieel verbeterplan (...) Zoals ik in beide gesprekken al heb gesteld, mag duidelijk zijn dat het niet per onmiddellijke ingang wijzigen van jouw opstelling niet zonder arbeidsrechterlijke consequenties kan blijven.”
2.6
Op 19 november 2015 zijn partijen een verbeterplan (verder: Verbeterplan) overeengekomen met een drietal zogenoemde ‘VP-doelstellingen’, te weten het verbeteren van de werkhouding, het verhogen van de flexibiliteit en het verbeteren van de communicatie. Per VP-doelstelling is een aantal actiepunten en een manier om liet succes van de vereiste actie te meten opgenomen. In het Verbeterplan is opgenomen: “
Gedurende de komende periode zullen we het VP opnieuw beoordelen. Hierbij laat ik je weten dat het uitblijven van verbetering in je functioneren kan leiden tot aanvullende verbeterpunten, herplaatsing in een andere functie of beëindiging van je dienstverband. Sinds september vorig jaar zijn wij met jou in gesprek over jouw functioneren. Dit is een finale kans om te komen tot een structurele en blijvende verbetering daarvan. Eind februari 2016 zullen we een eindevaluatie hebben, waarin we bepalen of jouw dienstverband kan worden voortgezet.”
2.7
Bij e-mail van 11 december 2015 heeft [X] [appellant] onder meer het volgende geschreven: “
Kortom: ik zie wel verbetering ten opzichte van de vorige periode, maar ben zeker nog niet overtuigd.”
2.8
[X] heeft [appellant] over 2015 beoordeeld met een ‘5-Did not meet expectations’, welke beoordeling zij op 25 januari 2016 met elkaar hebben besproken. [appellant] heeft bij e-mail van 26 januari 2016 kanttekeningen bij de beoordeling geplaatst, waarop [X] op zijn beurt bij e-mail van 28 januari 2016 heeft gereageerd.
2.9
Op 29 februari 2016 heeft de eindevaluatie van het verbeterplan plaatsgevonden.
[X] heeft deze bij e-mail van diezelfde dag aan [appellant] bevestigd. Hij schrijft onder meer:
“Met deze mail bevestig ik dat ik je zojuist heb laten weten je dienstverband bij Reed Business te willen beëindigen. De reden is dat je - bezien over de volle periode van ruim drie maanden - niet of in ieder geval onvoldoende voldoet aan de afspraken die we hebben gemaakt in het door jou ondertekende verbeterplan (...)”.
2.1
Op 14 maart 2016 heeft ONEBusiness aan [appellant] een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Daarbij is met hem gesproken over een bedrag van € 500,- voor door hem in te winnen juridisch advies. [appellant] heeft het voorstel tot beëindiging niet geaccepteerd.
2.11
Bij e-mail van 22 maart 2016 heeft [X] [appellant] het volgende geschreven,
voor zover van belang: “
Met de gehele redactie zitten we hier om zes uur nog te werken om het blad naar de drukker te krijgen. (...) Deze situatie is kenmerkend voor mijn bezwaren tegen jouw werkhouding. (...) Jij pakte even over vijven je biezen. Je had op z’n minst aan mij of een van de collega ‘s kunnen vragen of je nog wat voor ons had kunnen doen, zoals we ook in het verbeterplan hadden afgesproken.”
2.12
Bij e-mail van 24 maart 2016 heeft [X] [appellant] onder meer geschreven:
“Ondertussen heb je echter afgelopen maandag aan [Z] (cc) van HR
laten weten dat jij een verder verbetertraject in wilt. In ons gesprek vandaag heb
je dit bevestigd. Hieruit volgt dat het onderwierp freelancewerk (op dit moment)
niet meer aan de orde is. (...) Wat we verder vandaag hebben besproken, zijn jouw werktijden en jouw thuiswerkdag op vrijdag. Wat betreft jouw thuiswerkdag: omdat ik gezien de urgentie van de situatie optimaal toezicht wil houden op jouw verbeterplan, hebben we afgesproken dat je vanaf heden gedurende de looptijd van dit plan - dus
vooralsnog tijdelijk - op vrijdag weer op kantoor werkt.”
2.13
Bij e-mail van 8 april 2016 heeft [X] [appellant] het volgende geschreven, voor
zover hier van belang: “
Het positieve van het gesprek van maandag is dat je naar aanleiding van de door mij genoemde voorbeelden aangaf dat het voor jou nu duidelijk is je wat er van je wordt verwacht en waarom. Voor het vervolg: we verlengen je verbetertraject tot eind juni. De daarin besproken verbeterpunten blijven van kracht.”
2.14
[appellant] heeft ONEBusiness op 11 juli 2016 geschreven:
“(...) Op jouw verzoek ben ik tijdelijk op de vrijdagen aanwezig geweest. Dit in afwijking van de toezegging bij mijn indiensttreding dat ik die vrijdag thuis kon werken. Dit als arbeidsvoorwaarde. Het toch op vrijdag op kantoor werken was wegens het door jou geïnitieerde verbetertraject - wat daar verder van zij. Nu dit is beëindigd, stel ik ook voor dat ik vanaf deze week dus weer op vrijdag vanuit huis werk. Het tweede punt betreft de vergoeding van juridische kosten. [Z] heeft mij verteld dat dit tot € 500 vergoed zou worden. Ik heb dan ook een jurist geraadpleegd en die heeft mij geadviseerd. Toen ik vorige week met haar over deze kosten sprak, stelde ze zich op het standpunt dat dit alleen geldt als wij overeenstemming hadden bereikt over een beëindigingsovereenkomst. Dit is mij destijds niet verteld en lijkt mij ook niet logisch. Je kan niet overeenstemming bereiken over iets wat nog getoetst moet worden. Daarnaast zijn de kosten nog wel hoger geweest, dus ik zou het chic vinden als over deze € 500 niet moeilijk wordt gedaan”.
2.15
Bij e-mail van 12 juli 2016 heeft [X] [appellant] onder meer geschreven:
“In het gesprek met […] heb ik gesteld dat ik tevreden was over de verbeteringen die je hebt laten zien en dat ik van je verwacht dat je die ook zult doortrekken, inclusief je aanwezigheid op kantoor. Dit zal ik zoals gezegd ook in je PDP Midterm opnemen en dit zat ook meespelen bij je PDP-beoordeling. Dus ik verwacht je ook vrijdag op kantoor. (…) Verder zouden de kosten voor een advocaat alleen worden vergoed als onderdeel van een regeling. Aangezien wij geen regeling met elkaar hebben getroffen, worden die kosten ook niet vergoed. (...).”
2.16
In de tussentijdse beoordeling over 2016 is het volgende opgenomen, voor zover
hier van belang:
“De afspraken die zijn gemaakt in het kader van het verbetertraject in de eerste helft van dit jaar zijn in de tweede helft van het jaar integraal onderdeel van de PDP-afspraken en wegen ook zwaar weer in de eindbeoordeling.”
2.17
Bij brief van 6 september 2016 heeft de gemachtigde van [appellant] ONEBusiness
geschreven dat - samengevat - de thuiswerkdag bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen, dat ONEBusiness die niet van [appellant] af kan nemen en dat het handelen van ONEBusiness meer kenmerken vertoont van intimidatie dan van het serieus nemen van een werknemer en de met hem overeengekomen arbeidsvoorwaarden.
2.18
Op 8 september 2016 heeft [X] [appellant] bij e-mail het volgende bericht:
“Zoals afgesproken verwacht ik je vrijdag gewoon op kantoor.”[appellant] heeft geweigerd zijn thuiswerkdag in te leveren. Vanaf 9 september 2016 is hij enige tijd niet meer op vrijdag op kantoor verschenen.
2.19
Op 15 september 2016 hebben partijen met elkaar gesproken over het gerezen geschil. Daarbij heeft [X] laten weten dat het om een tijdelijke maatregel ging om de lijn van de voorbije maanden voort te zetten teneinde 2016 positief af te sluiten. Als compromis heeft [X] [appellant] voorgesteld dat hij in 2016 één vrijdag per maand vanuit huis zou kunnen werken en de overige vrijdagen op kantoor zou zijn. Bij goed functioneren zou hij in 2017 weer op meer regelmatiger basis op vrijdag thuis kunnen werken. [appellant] heeft negatief gereageerd op dit voorstel.
2.2
Bij e-mail van (vrijdag) 16 september 2017 heeft [X] aan [appellant] onder meer geschreven:
“(...) Nu je herhaaldelijk en ondanks diverse waarschuwingen niet bereid bent om te voldoen aan mijn redelijke verzoeken cq instructies laat ik je bij deze weten dat als jij volgende week vrijdag weer niet op kantoor komt, dat niet anders geïnterpreteerd kan worden dat jij simpelweg geen opvolging geeft aan redelijke instructies en op die wijze geen werkzaamheden kan c.q. hoeft te verrichten. Hier vloeit uit voort dat het loon voor de dag dat je niet op kantoor komt ook niet betaald zat worden. (...).”
2.21
Bij e-mail van 21 september 2017 heeft [appellant] een tegenvoorstel aan ONEBusiness gedaan, inhoudend dat hij tot eind 2016 om de vrijdag thuis zou werken. Bij e-mail van 22 september 2016 heeft [X] dit voorstel afgewezen.
2.22
ONEBusiness heeft bij e-mail van 30 september 2016 aan de gemachtigde van
[appellant] geschreven:
“(...) Volledigheidshalve wijzen wij u er overigens op dat de heer [appellant] afgelopen vrijdag niet op kantoor is verschenen hetgeen tot gevolg heeft dat van hem ook niet verwacht wordt op die dag te werken en er ook geen salaris zal worden betaald over deze dag. Voorgaande is reeds herhaaldelijk aangekondigd in het geval uw cliënt blijft weigeren verzoeken c.q. instructies van zijn werkgever op te volgen”.
2.23
[appellant] is hierna om de vrijdag niet op kantoor verschenen. ONEBusiness heeft het loon van [appellant] over de vrijdagen dat hij niet op kantoor werkzaam was niet betaald.
2.24
Op 3 november 2016 heeft er een functioneringsgesprek met [appellant] plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is aan de orde geweest dat [appellant] nog onvoldoende resultaat heeft behaald inzake het plaatsen van gegevens vanuit Beleggers Belangen op Bloomberg en dat [appellant] zijn doelstelling over het plaatsen van video’s op de website niet heeft behaald. [X] heeft [appellant] over 2016 met een ‘4-Met some expectations’ beoordeeld.
2.25
Op 9 januari 2017 heeft ONEBusiness [appellant] meegedeeld dat zij streeft naar
beëindiging van de arbeidsovereenkomst en heeft vervolgens ontbinding van de
arbeidsovereenkomst met [appellant] verzocht. Bij beschikking van 26 april 2017 is de ontbinding uitgesproken met ingang van 1 juni 2017. Bij beschikking van heden heeft het gerechtshof het verzoek ONEBusiness te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst dan wel aan [appellant] een (vervangende) billijke vergoeding toe te kennen afgewezen..

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter (i) zal verklaren voor recht dat ONEBusiness niet bevoegd is om de voorafgaand aan de indiensttreding overeengekomen mogelijkheid tot het thuis verrichten van de werkzaamheden gedurende één dag per week eenzijdig te beëindigen; (ii) ONEBusiness zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van het loon ad € 4.202,92 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd; (iii) ONEBusiness zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 500,- exclusief BTW ter zake van juridische kosten, alsmede (iv) in de proceskosten.
3.2
ONEBusiness heeft zich tegen deze vorderingen verweerd. De kantonrechter heeft ONEBusiness – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan [appellant] van het loon over de vrijdagen (of delen van vrijdagen) waarop hij vanaf september 2016 thuis heeft gewerkt, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen telkens vanaf de maandelijkse datum waarop het loon zou zijn betaald, met compensatie van de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3
[appellant] bestrijdt de afwijzende beslissingen in dit vonnis en de overwegingen die daartoe hebben geleid en voert in principaal appel vijf grieven aan. De eerste grief heeft betrekking op de weergave van het gesprek op 15 september 2016 tussen [appellant] en [X] ; [appellant] betwist dat [X] heeft laten weten dat het vrijdags op kantoor moeten werken een tijdelijke maatregel betrof. Met grief 2 voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door ONEBusiness aangevoerde gewijzigde omstandigheden die hebben geleid tot het verzoek aan [appellant] om ook op vrijdagen op kantoor te komen werken gelegen waren in de kritiek op zijn functioneren en de aan hem gegeven negatieve beoordelingen. Met grief 3 vecht [appellant] de overweging van de kantonrechter aan dat het niet onredelijk was van [appellant] te verwachten dat hij op het voorstel van ONEBusiness op ook op vrijdagen op kantoor te komen werken inging, gelet op de geringe afstand van zijn huis tot het werk en gelet op het tijdelijke karakter van de situatie. Met grief 4 bestrijdt [appellant] hoofdzakelijk de afwijzing van de verzochte wettelijke verhoging over het loon, en met grief 5 de afwijzing van de gevorderde kosten voor juridische bijstand.
3.4
ONEBusiness voert in incidenteel appel vier grieven aan. De eerste grief houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de afspraak dat [appellant] op vrijdag thuis mag werken een arbeidsvoorwaarde is geworden. De tweede grief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat de Wet flexibel werken op de onderhavige kwestie niet van toepassing is. Met grief 3 betoogt ONEBusiness dat de kantonrechter het loon over de vrijdagen waarop [appellant] thuis heeft gewerkt, ten onrechte heeft toegewezen. De vierde grief heeft betrekking op de compensatie van de proceskosten. Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven in principaal appel en incidenteel appel het volgende.
3.5
Voorafgaand aan zijn indiensttreding is [appellant] met ONEBusiness overeengekomen dat [appellant] vanaf 1 juli 2010 op de vrijdagen mocht thuiswerken. Dat blijkt uit het door [X] op 8 maart 2010 aan [appellant] geschreven bericht, alsmede uit de omstandigheid dat [appellant] vanaf 1 juli 2010 daadwerkelijk op vrijdagen thuiswerkte. De afspraak omtrent het op vrijdagen kunnen thuiswerken kan daarmee worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde. Wat dat betreft faalt de eerste grief in incidenteel appel. Dat de thuiswerkafspraak een arbeidsvoorwaarde betreft, betekent echter niet dat deze nimmer door ONEBusiness gewijzigd zou kunnen worden dan wel dat [appellant] immer aanspraak zou kunnen blijven maken op nakoming van deze afspraak.
3.6
De Wet flexibel werken, meer in het bijzonder artikel 2, lid 3 aanhef en onder b alsmede artikel 2 lid 13 van deze wet, is op de onderhavige situatie niet van toepassing. Genoemde wetsbepalingen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden. Indien overeenkomstig artikel 2 lid 8 of lid 12 van die wet een beslissing omtrent de arbeidsplaats (lees: tot het mogen thuiswerken) is genomen, dan is de werkgever op grond van lid 13 van dat artikel bevoegd die beslissing te herzien op grond van een ‘gewone’ belangenafweging. De afspraak tussen [appellant] en ONEBusiness tot het door [appellant] op vrijdag mogen thuiswerken is niet gebaseerd op artikel 2 lid 8 of lid 12, dus artikel 2 lid 13 van de Wet flexibel werken is daarmee niet aan de orde. In zoverre faalt grief 2 in incidenteel appel. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel, dat de vraag of van [appellant] gevergd kon worden de door ONEBusiness gewenste wijziging om, in ieder geval in de periode vanaf september 2016 tot eind 2016, de vrijdagen op kantoor te werken, beoordeeld moet worden aan de hand van de criteria zoals neergelegd in het arrest Stoof/Mammoet (ECLI:NL:HR:2008:BD1847). Met de kantonrechter beantwoordt het hof die vraag bevestigend. Daartoe dient het volgende.
3.7
Zoals in de heden gegeven beschikking in de procedure tussen partijen met nummer 200.219.954/01 onder 3.4 en 3.5 is overwogen, heeft ONEBusiness [appellant] in 2014, 2015 en 2016 herhaaldelijk aangesproken op zijn in de visie van ONEBusiness weinig flexibele werkhouding. [appellant] heeft die kritiek in zoverre onderkend, dat hij ter zitting bij het hof heeft verklaard de beoordeling over 2015 te accepteren, dat hij heeft meegewerkt aan het Verbeterplan in 2016 en dat hij in dat kader ook heeft geaccepteerd in de maanden april tot en met juni 2016 op vrijdag op kantoor te werken.
3.8
Het hof is van oordeel dat het verzoek van ONEBusiness aan [appellant] om ook vanaf juli 2016 ‘vooralsnog tijdelijk’ op vrijdag op kantoor te werken, een redelijk voorstel was, gelet op de kritiek die ONEBusiness al langere tijd had op het functioneren van [appellant] , welke kritiek had geleid tot een door [appellant] geaccepteerd Verbeterplan. Toen ONEBusiness aan [appellant] begin juli 2016 te kennen gaf tevreden te zijn over diens verbeteringen maar te willen dat hij de goede lijn tot het eind van het jaar zou voortzetten, was het niet onredelijk van ONEBusiness te verlangen dat [appellant] dan ook de vrijdagen op kantoor aanwezig was, aangezien ONEBusiness een verband zag tussen die aanwezigheid en de betreffende verbetering.
3.9
[appellant] heeft geen specifieke redenen genoemd om op vrijdag thuis te kunnen werken, anders dan dat hij daar over meer documentatie beschikte en hij daar rustig kon werken. Dat hij thuis over meer documentatie beschikte dan op het werk heeft [appellant] , na een betwisting daarvan door ONEBusiness, niet nader onderbouwd. Dat [appellant] op kantoor van ONEBusiness niet rustig kon werken, heeft hij ook niet onderbouwd. Het hof vat het standpunt van [appellant] over zijn thuiswerkdag aldus op, dat hij hier geen specifiek belang bij had (bijvoorbeeld in de vorm van zeer lange reistijd voor woon-werk-verkeer), doch dat hij er zich enkel op beriep dat dit zo met hem was afgesproken. ONEBusiness heeft niet aan [appellant] laten weten de thuiswerkdag definitief ongedaan te willen maken; zij heeft dit gekoppeld aan het door [appellant] moeten vasthouden van ‘de goede lijn’ tot het eind van het jaar. Gelet op deze omstandigheden kon van [appellant] gevergd worden genoemd voorstel van ONEBusiness te aanvaarden. De grieven 2 en 3 in principaal appel falen daarom. Dat geldt ook voor de eerste grief in principaal appel, nu uit de tussentijdse beoordeling over 2016 blijkt dat slechts afspraken werden gemaakt over de tweede helft van 2016. Het meergenoemde verzoek van ONEBusiness omtrent het op vrijdag op kantoor blijven werken betrof dus geen verzoek voor onbepaalde tijd.
3.1
De vraag resteert daarmee of [appellant] over de vrijdagen waarop hij thuis gewerkt heeft ondanks het verzoek van ONEBusiness om op kantoor te werken aanspraak heeft op loon. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. [appellant] heeft gesteld dat hij op de betreffende dagen reguliere tot zijn functie behorende werkzaamheden heeft verricht. ONEBusiness heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Aldus is er geen sprake van dat [appellant] op de betreffende dagen ‘de bedongen arbeid’ niet heeft verricht. [appellant] had over die dagen daarom recht op zijn loon, zoals de kantonrechter ook heeft beslist. Dit loon is door ONEBusiness niet tijdig betaald, zodat ONEBusiness hierover de verhoging zoals bepaald in artikel 7:625 BW toekomt. Deze verhoging, die gelet op de omstandigheden van dit geval zal worden beperkt tot beperkt tot 20%, zal aan [appellant] worden toegekend. De wettelijke rente was door de kantonrechter reeds toegewezen zodat het vonnis in zoverre slechts behoeft te worden bekrachtigd. De vierde grief in principaal appel slaagt en de derde grief in incidenteel appel faalt.
3.11
Tenslotte vordert [appellant] € 500,- aan juridische kosten, en voert met zijn vijfde grief aan dat de kantonrechter deze vordering ten onrechte heeft afgewezen. De grief slaagt. ONEBusiness heeft niet weersproken dat aan [appellant] een bijdrage van € 500,- voor door hem te maken juridische kosten in het vooruitzicht is gesteld. ONEBusiness voert aan dat hieraan als voorwaarde was gesteld dat partijen tot ‘een regeling’ zouden komen (memorie van antwoord in principaal appel, randnummer 43, eerste zin) en ook dat het ‘onjuist en onlogisch’ is dat bij de onderhavige uitkomst ook juridische kosten zouden worden vergoed. Zij stelt dat het aanbod om juridische kosten te vergoeden samenhing met het voorstel een beëindigingsovereenkomst te sluiten (genoemd randnummer, 4e zin). [appellant] heeft gesteld dát partijen tot een regeling zijn gekomen, namelijk die tot voortzetting van het dienstverband en verlenging van het verbetertraject. [appellant] betwist dat door ONEBusiness als voorwaarde voor de vergoeding was gesteld dat de beëindigingsovereenkomst diende te worden geaccepteerd. Naar het oordeel van het hof is het niet op voorhand onlogisch dat door ONEBusiness, indien tot een andere vorm van overeenstemming zou worden gekomen dan beëindiging van het dienstverband, ook door [appellant] gemaakte juridische kosten zouden worden vergoed. Partijen hebben zich er niet over uitgelaten wat de strekking is van het vergoeden van dergelijke kosten, maar naar mag worden aangenomen hangt die samen met het door [appellant] nemen van een weloverwogen beslissing. Ook bij voortzetting van het dienstverband onder verlenging van het Verbeterplan bestaat een belang bij het nemen van een weloverwogen beslissing. ONEBusiness heeft onvoldoende aangetoond dat voorwaarde voor vergoeding van genoemde juridische kosten was het bereiken van overeenstemming over beëindiging van het dienstverband, noch heeft zij ten aanzien daarvan een concreet bewijsaanbod gedaan. [appellant] heeft daarom recht op vergoeding van de betreffende juridische kosten. Grief 5 in principaal appel slaagt. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de betreffende vordering zal worden toegewezen.
3.12
Gelet op de uitkomst van een en ander is er geen aanleiding de beslissing over de proceskosten van de eerste aanleg te herzien. Grief 4 in incidenteel appel faalt eveneens.
3.13
De conclusie is dat grieven 4 en 5 in principaal appel slagen en de overige grieven falen. Aan [appellant] zal de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris worden toegekend alsmede € 500,- aan juridische kosten met wettelijke rente, en het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd. Nu partijen in principaal appel ieder gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in principaal appel worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. ONEBusiness zal als de in incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incidenteel appel worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering ter zake van juridische kosten en de wettelijke verhoging over het loon over de vrijdagen is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt ONEBusiness tot betaling aan [appellant] van € 500,- exclusief BTW ter zake van juridische kosten, zulks door rechtstreekse betaling van een door de advocaat van [appellant] op naam van ONEBusiness te stellen factuur tot dat bedrag waarop is aangegeven dat het werkzaamheden ter zake van advisering van [appellant] betreft, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2016;
veroordeelt ONEBusiness tot betaling aan [appellant] van 20% over het loon over de vrijdagen (of delen van vrijdagen) waarop hij vanaf september 2016 thuis heeft gewerkt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
en voorts:
compenseert de proceskosten in principaal appel, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, en veroordeelt ONEBusiness in de kosten van het geding in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 948,- voor salaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, G.C. Boot en F.J.. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.