In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 21 augustus 2015 te Amsterdam. De verdachte had de aangever meermalen in het gezicht gestompt. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 13 april 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de aangever dronken en agressief was en de verdachte vreesde voor een aanval. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verklaring van de verbalisant, die getuige was van de mishandeling, werd als betrouwbaar beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een voorwaardelijke geldboete van 750 euro op, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.