ECLI:NL:GHAMS:2018:3144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
23-003255-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 21 augustus 2015 te Amsterdam. De verdachte had de aangever meermalen in het gezicht gestompt. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 13 april 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de aangever dronken en agressief was en de verdachte vreesde voor een aanval. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verklaring van de verbalisant, die getuige was van de mishandeling, werd als betrouwbaar beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een voorwaardelijke geldboete van 750 euro op, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003255-17
datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-260128-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] een of meermalen in/op het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en heeft hiervoor twee gronden aangedragen. Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat hetgeen de raadsman daaraan in essentie ten grondslag heeft gelegd feitelijk niet aannemelijk is geworden.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de lezing van de verdachte, te weten dat de aangever dronken was en agressief begon te schreeuwen en met zijn armen zwaaide en daarbij de verdachte onder zijn ogen raakte, waardoor de verdachte vreesde dat hij mishandeld zou worden. Aldus was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en was het noodzakelijk om daar met geweld op te reageren.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat de verdachte en de aangever schreeuwend tegenover elkaar stonden en dat de verdachte toen zijn rechtervuist balde en twee keer achter elkaar in het gezicht van de aangever sloeg. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan die waarneming. Het bestaan van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een dreiging daarvan is in zoverre feitelijk niet aannemelijk geworden. Dat de aangever de eerste was die op enigerlei wijze geweld gebruikte, vindt voorts geen steun in de aangifte, noch volgt dat ondubbelzinnig uit de verklaringen van de verdachte zelf, zoals hij deze tegenover de politie heeft afgelegd direct na de mishandeling ter plekke en op diezelfde dag op het politiebureau. Voor zover de aangever bij of voorafgaand aan het schreeuwen met zijn armen zou hebben gezwaaid, is niet aannemelijk geworden dat dit gedrag van dien aard was, dat de verdachte moest vrezen voor een aanval.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen in het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door de ten laste gelegde gedragingen, weliswaar mogelijk de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het hof heeft reeds geconstateerd dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een dreiging daarvan. Daardoor faalt het beroep op noodweerexces evenzeer. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een geldboete van 750 euro genoemd. Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 30 maart 2018, waaruit volgt dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en dat hij na onderhavig feit niet wederom met justitie in aanraking is gekomen voor nieuwe strafbare feiten. Het hof heeft hiermee, alsmede met het gegeven dat het bewezenverklaarde feit geruime tijd geleden is gepleegd, in strafmatigende zin rekening gehouden en ziet daarom aanleiding om de geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van 750 euro passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat gelet op de ernst van het feit niet, zoals bepleit door de raadsman, kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2018.