ECLI:NL:GHAMS:2018:3142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
23-002201-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0,6 kilogram hennep op 16 februari 2017 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 april 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte op een scooter reden, waarbij de medeverdachte een tas met hennep bij de verdachte op de scooter plaatste. De verbalisant die hen aanhield, rook de geur van hennep en concludeerde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de aanmerkelijke kans dat de tas hennep bevatte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd omgezet in een taakstraf van 14 uren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002201-17
datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-032221-17 en 15-108969-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Door de raadsman is vrijspraak bepleit omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de tas.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en de medeverdachte reden op een scooter naar een locatie op de Heemstedestraat in Amsterdam, alwaar de medeverdachte (passagier) afstapte en de verdachte (bestuurder) op de scooter bleef zitten. De medeverdachte ging een woning in en kwam korte tijd later bij de scooter terug met een gele bigshopper. Hij plaatste deze bigshopper op het voetenplankje van de scooter, tussen de benen van de verdachte. De verdachten keerden om en reden terug in de richting waar zij vandaan waren gekomen en werden kort erna verderop in de wijk op de Haarlemmermeerstraat stil gehouden door verbalisant [verbalisant], die met motorsurveillance was belast. Deze verbalisant zag de gele bigshopper op de voetenplank van de scooter tussen de benen van de verdachte staan. In de buurt van de scooter gekomen rook de verbalisant de geur van hennep en hoe dichter hij bij de scooter kwam, des te sterker hij de geur van hennep waarnam.
Gezien hetgeen de verbalisant heeft geverbaliseerd over de sterke hennepgeur uit de tas, kan het niet anders dan dat de verdachte deze geur heeft opgemerkt op het moment dat de tas tussen zijn benen werd geplaatst. Voor zover de verdachte al niet eerder wist wat er zich in de tas bevond, bestond vanaf dat moment voor hem dan ook de aanmerkelijke kans dat hij samen met een ander hennep aanwezig had en was hij zich van deze kans bewust. Door vervolgens zonder aan de medeverdachte te vragen wat er in de tas zat, weg te rijden, heeft de verdachte toen en daar tenminste ook bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard.
De conclusie dat de verdachte minst genomen op de hoogte was van de aanmerkelijke kans op aanwezigheid van hennep in de tas wordt nog ondersteund door het gedrag van de verdachte zoals door de verbalisant is waargenomen na het stilhouden op de Haarlemmermeerstraat. Immers: de verdachte kwam, nog voordat de verbalisant zijn dienstmotor op de standaard had kunnen zetten, op hem af lopen, waardoor de verbalisant het idee kreeg dat de verdachte hem van de scooter wilde weghouden en antwoordde de verdachte op de vraag van de verbalisant wat hij onder de benendeken op de scooter had staan: “Uuuuh, niks’.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,6 kilogram hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een geldboete van 1.100 euro, subsidiair 21 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, samen met een ander, opzettelijk aanwezig hebben van 600 gram hennep. Door aldus te handelen heeft de verdachte de handel in hennep in stand gehouden. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en het gebruik hiervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een taakstraf voor de duur van 100 uren genoemd. Het hof houdt in strafverzwarende zin rekening met het gegeven dat sprake is van medeplegen en dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 maart 2018 eerder onder meer onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf ter zake een opiumwetdelict. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen reden om naast een taakstraf een geldboete op te leggen. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, met dien verstande dat de gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 14 uren te vervangen door 7 dagen hechtenis.
Het hof overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, een taakstraf in de vorm van een werkstraf overeenkomstig de gebruikelijke maatstaf gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 405 euro.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2015, parketnummer 15-108969-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2018.