In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0,6 kilogram hennep op 16 februari 2017 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 april 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte op een scooter reden, waarbij de medeverdachte een tas met hennep bij de verdachte op de scooter plaatste. De verbalisant die hen aanhield, rook de geur van hennep en concludeerde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de aanmerkelijke kans dat de tas hennep bevatte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.
De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd omgezet in een taakstraf van 14 uren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.