In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verstekvonnis dat door de kantonrechter is gewezen. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van 7 oktober 2016, waarin de man, geïntimeerde, werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw. De vrouw stelt dat het verstekvonnis ten onrechte is verleend, omdat de man tijdig in de procedure is verschenen. De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd, maar de vrouw heeft hiertegen grieven ingediend. Het hof oordeelt dat de man terecht in verzet is ontvangen, omdat het verstekvonnis wezenlijk een op tegenspraak gewezen vonnis is. De vrouw vordert terugbetaling van bedragen die zij aan de man heeft betaald, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een overeenkomst van geldlening. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen over de financiële afspraken tussen partijen. Het hof vernietigt de kostenveroordeling van de vrouw in eerste aanleg en compenseert de proceskosten in beide instanties, omdat het geschil voortvloeit uit de affectieve relatie tussen partijen. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige.