[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verzocht om, samengevat weergegeven,
ISS te veroordelen om binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking over te gaan tot betaling van:
I. het achterstallig salaris in ieder geval over de maanden oktober 2016, november 2016, december 2016 en januari 2017, te vermeerderen met vakantierechten, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsook de wettelijke rente;
II. het netto equivalent van dertig uren niet genoten vakantie, te weten het netto equivalent van € 378,75 bruto;
III. een vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW wegens onregelmatige opzegging gelijk aan vier maanden salaris te vermeerderen met vakantierechten en overige emolumenten;
IV. het ten onrechte op het salaris ingehouden bedrag van € 25,00 bruto, te vermeerderen met vakantierechten, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsook de wettelijke rente;
V. een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 onder a BW ten bedrage van
€ 45.000,- bruto dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding;
alsmede
VI. voor recht te verklaren dat ISS gehouden is om binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking over te gaan tot betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ten bedrage van € 11.163,96 bruto;
VII. ISS te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder nakosten en rente, binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking.