ECLI:NL:GHAMS:2018:309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.208.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingsachterstand, ontbinding en ontruiming van woonruimte

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen appellanten en geïntimeerden over een betalingsachterstand in de huur van een woning. Appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en ontruiming werd bevolen vanwege een huurachterstand van € 4.258,=. De kantonrechter oordeelde dat appellanten de hoogte en verschuldigdheid van de huurachterstand niet hadden weersproken en dat de ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd waren. Appellanten hebben echter betoogd dat zij de huurachterstand op 16 september 2016 volledig hadden ingelopen, maar dat de verhuurder dit niet had gemeld aan de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de verhuurder nalatig is geweest in het informeren van de kantonrechter over de betaling, wat heeft geleid tot een onterechte veroordeling van appellanten tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof vernietigt het vonnis voor zover het gaat om de hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 4.903,89, maar bekrachtigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.208.429/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 5170509 \ CV EXPL 16-5079
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 januari 2018
inzake

1.[appellante sub 1] ,

2.
[appellant sub 2],
beiden gewoond hebbend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Kristel te Hoorn (onttrokken),
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 26 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 16 november 2016, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellanten] hebben pleidooi gevraagd, waarna de datum voor pleidooi is bepaald op 19 december 2017. Op de rol van 17 november 2017 heeft mr. Kristel voornoemd zich onttrokken als advocaat van [appellanten] Namens [appellanten] heeft zich geen andere advocaat gesteld. Ter zitting van 19 december 2017 is namens [geïntimeerden] verschenen mr. J.J. Kunst, kantoorgenoot van mr. Groen voornoemd. Mr. Kunst heeft inlichtingen verschaft.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, naar het hof begrijpt, alsnog de vorderingen zal afwijzen en [geïntimeerden] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] op grond van het bestreden vonnis ter zake van buitengerechtelijke kosten hebben betaald, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en met wettelijke rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
– uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Bij schriftelijke huurovereenkomst van 7 november 2014 hebben [appellanten] , samen met [X] , de woning aan [adres] gehuurd van [geïntimeerden] De huurprijs bedroeg € 850,= per maand. In artikel 10 van de huurovereenkomst is onder meer bepaald dat huurders gezamenlijk huren en allen volledig verantwoordelijk zijn.
2.2.
Bij inleidende dagvaarding hebben [geïntimeerden] [appellanten] gedagvaard wegens een achterstand in de betaling van huurtermijnen ter grootte van € 4.258,=. [geïntimeerden] hebben, voor zover in hoger beroep nog van belang, de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, alsmede veroordeling tot betaling van de huurachterstand en een bedrag van € 655,04 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat [appellanten] de hoogte en verschuldigdheid van de huurachterstand niet hebben weersproken, dat de omvang van die achterstand de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt en dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zich hiertegen verzetten. In dat verband heeft de kantonrechter nog overwogen dat [appellanten] de kansen om de opgelopen achterstand in te lopen onbenut hebben gelaten. Daarop heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de huurovereenkomst ontbonden, [appellanten] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de gevorderde huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede tot betaling van een bedrag van € 645,89 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. [appellanten] zijn belast met de kosten van het geding, inclusief nakosten.
2.4.
[appellanten] zijn met een grief opgekomen tegen de ontbinding van de huurovereenkomst, de veroordeling tot ontruiming en de veroordeling tot betaling van de huurachterstand.
2.5.
[geïntimeerden] hebben niet bestreden dat [appellanten] op 16 september 2016 de huurachterstand volledig hadden ingelopen door betaling van een bedrag van € 4.740,28, in welk bedrag onder meer de buitengerechtelijke incassokosten van € 645,89 waren verdisconteerd. Evenmin hebben zij bestreden dat zij hebben nagelaten de kantonrechter op de hoogte te stellen van deze betaling. Dat hadden [geïntimeerden] kunnen doen en behoren te doen in de vervolgens door hen genomen akte waarbij zij zich (met succes) ertegen verzetten dat [appellanten] de conclusie van dupliek, met de indiening waarvan zij te laat waren, alsnog zouden kunnen nemen. Aldus hebben [geïntimeerden] de kantonrechter informatie onthouden, die bij de beoordeling van de vordering van belang was en die [appellanten] niet meer konden verstrekken. Dat [geïntimeerden] zelf van mening waren dat deze te late betaling niet relevant was voor de beslissing in eerste aanleg is geen goede reden voor deze nalatigheid, reeds omdat het niet aan hen is om dat te beoordelen, maar aan de kantonrechter. Dat geldt eveneens voor de stelling van [geïntimeerden] dat [appellanten] de betaling op 16 september 2016 niet zelf hebben verricht, maar een derde en dat deze derde het bedrag zou kunnen hebben betaald uit hoofde van een schenking of lening (aan [appellanten] ). Hoe dan ook heeft het stilzwijgen van [geïntimeerden] ertoe geleid dat de kantonrechter [appellanten] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurpenningen (de hoofdsom) en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze al waren betaald. Het hof acht het voorts onbehoorlijk dat [geïntimeerden] hebben nagelaten het bedrag van € 645,89 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten dat [appellanten] abusievelijk naar aanleiding van de daartoe strekkende veroordeling in het bestreden vonnis voor een tweede keer hebben betaald, terug te betalen, ondanks het tot terugbetaling strekkende verzoek namens [appellanten]
2.6.
De conclusie van het voorgaande is dat de grief van [appellanten] tegen het bestreden vonnis slaagt voor zover het gaat om de hoofdelijke veroordeling tot betaling van het bedrag van € 4.903,89, betreffende de huurachterstand in hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten. De desbetreffende vordering zal alsnog worden afgewezen. Vast staat dat [appellanten] op grond van het bestreden vonnis de huurachterstand niet een tweede keer hebben betaald, maar de buitengerechtelijke incassokosten wel. De vordering van [appellanten] tot restitutie van het bedrag van € 645,89 is dan ook toewijsbaar. Uit de stellingen van [appellanten] kan het hof niet afleiden dat zij op 16 september 2016 de over de hoofdsom verschuldigde wettelijke rente volledig hebben voldaan. Dat betekent dat de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over € 4.258,= vanaf de vervaldatum van ieder bedrag tot aan de dag van gehele betaling, in stand wordt gelaten. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, hecht het hof eraan hier op te merken dat [appellanten] die rente uiteraard maar één keer zijn verschuldigd.
2.7.
De grief van [appellanten] kan niet tot vernietiging van de in het bestreden vonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde leiden. [appellanten] zijn noch bij advocaat, noch in persoon ter zitting van 19 december 2017 verschenen. Zij hebben aldus geen gebruik gemaakt van de hen ten dienste staande mogelijkheid te reageren op de in de memorie van antwoord gestelde, na het bestreden vonnis opgekomen omstandigheden en de daarbij in het geding gebrachte producties. Tegen deze achtergrond dient het hof uit te gaan van de juistheid van de stellingen van [geïntimeerden] (i) dat [appellanten] hangende het hoger beroep andermaal een huurachterstand hebben laten ontstaan ter grootte van iets meer dan drie maanden huur en (ii) dat [appellanten] , zoals mr. Kunst voornoemd ter zitting van 19 december 2017 naar voren heeft gebracht, in verband met deze nieuwe huurachterstand inmiddels zijn ontruimd op grond van een in kort geding tussen partijen gewezen vonnis. Overigens blijkt uit de stellingen van [geïntimeerden] in de memorie van antwoord en de daarbij in het geding gebrachte producties dat [appellanten] als reden voor het (andermaal) uitblijven van betaling aan [geïntimeerden] lieten weten dat zij de verschuldigde huur opschortten in verband met gebreken aan het gehuurde en anderzijds dat [geïntimeerden] daartegenover hebben gewezen op de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst, die aan opschorting van huurpenningen in de weg staan, en bovendien gemotiveerd hebben aangevoerd dat geen (serieuze) gebreken bestaan die opschorting van huurbetaling zouden kunnen rechtvaardigen. Het hof moet er dan ook van uitgaan dat opschorting van de betaling van huurpenningen contractueel was uitgesloten, dan wel dat [appellanten] geen gegronde reden hadden voor die opschorting.
Wat er ook zij van de door [appellanten] in de toelichting op hun grief gestelde achtergronden van de eerdere (op 16 september 2016 ingelopen) betalingsachterstand, nu hangende het hoger beroep een achterstand in de betaling van de huurpenningen van tenminste drie maanden is ontstaan, is dat al voldoende voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Feiten of omstandigheden die de ontbinding met de daaraan verbonden gevolgen op grond van deze huurachterstand niet zouden rechtvaardigen, zijn niet gebleken.
2.8.
De slotsom is dat de grief slaagt voor zover [appellanten] zijn veroordeeld tot betaling van € 4.903,89. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de desbetreffende vordering van [geïntimeerden] zal alsnog worden afgewezen. De door [appellanten] gevorderde restitutie van de op grond van deze veroordeling betaalde buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Voor het overige faalt de grief en zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd (zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen ziet deze bekrachtiging ook op de veroordeling tot betaling van wettelijke rente over het bedrag van € 4.258,=).
2.9.
[appellanten] hebben weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
2.10.
Partijen zijn in hoger beroep over en weer deels in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd als na te melden.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [appellanten] daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.903,89,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering in zoverre af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan [appellanten] van een bedrag van € 645,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop dit bedrag voor de tweede maal door [appellanten] is betaald tot de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, C. Uriot en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.