ECLI:NL:GHAMS:2018:3081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
23-003275-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen en een poging tot diefstal, gepleegd in de periode van september tot oktober 2016 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte diefstal door middel van braak, verbreking en inklimming, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaatsen van de misdrijven heeft verschaft. De verdachte heeft de feiten bekend, maar het hof heeft op onderdelen andere bewezenverklaringen vastgesteld dan de rechtbank. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische en maatschappelijke problematiek van de verdachte, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen. De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [bedrijf 3] gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003275-17
datum uitspraak: 28 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-004245-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 28 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan het [adres 3] heeft weggenomen een onbekend gebleven hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1]. en/of [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

2.hij op of omstreeks 29 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan het [adres 3] heeft weggenomen een onbekend gebleven hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1]. en/of [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

3.hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 september 2016 te Haarlem tussen 22.15 uur en 02.07 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, van een besloten erf waarop een woning stond aan het [adres 4], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee fietsen en/of een vijferstofzuiger en/of een kantenmaaier en/of 2 bijlen en/of een takkenschaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak verbreking en/of inklimming;

4.hij op of omstreeks de periode van 23 september 2016 tot en met 25 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2] heeft weggenomen een latop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3] en/of [benadeelde 1] en/of een t-shirt en/of een of meer levensmiddelen, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 4] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen laptop en/of t-shirt en/of levensmiddelen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;

5.hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 oktober 2016 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een onbekend gebleven hoeveelheid geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan GGZ Ingeest, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door met kracht de (toegangs)deur te forceren en/of een ruit met behulp van een baksteen kapot te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot andere bewezenverklaringen komt, en met betrekking tot de benadeelde partijen tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 28 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan het [adres 3] heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1]., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming;

2.hij op 29 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan het [adres 3] heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1]., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming;

3.hij op tijdstippen in de periode van 28 tot en met 29 september 2016 te Haarlem gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, van een besloten erf waarop een woning stond aan het [adres 4], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee fietsen, een vijverstofzuiger, een kantenmaaier en een takkenschaar, toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;

4.hij in de periode van 23 september 2016 tot en met 25 september 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan de [adres 2] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [bedrijf 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

5.hij in de periode van 4 tot en met 5 oktober 2016 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan GGZ Ingeest, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een ruit met behulp van een baksteen kapot heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016217968-1 van 29 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 19-20), inhoudende de op 29 september 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [naam 1] namens [bedrijf 1]. en [bedrijf 2]
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016217968-7 van 7 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 24), inhoudende de verrichtingen en bevindingen van voornoemde verbalisant.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2016217968-10 van
23 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 15), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016218311-1 van 29 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 102-103), inhoudende de op 29 september 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van J. Dams namens [bedrijf 1]. en [bedrijf 2]
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016218311-4 van 7 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 106-107), inhoudende de verrichtingen en bevindingen van voornoemde verbalisant.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2016217968-10 van
23 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 15), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van feit 3:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016223081-1 van 5 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 91-92), inhoudende de op 5 oktober 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde 2] mede namens [benadeelde 3].
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2016217968-10 van
23 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 15 en 16), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van feit 4:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016216334-1 van 26 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina 55-56), inhoudende de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde 1].
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2016217968-10 van
23 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 16), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van feit 5:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016222973-1 van 5 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s 34-35), inhoudende de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [naam 2] namens GGZ Ingeest.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2016217968-10 van
23 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 16 en 17), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de straf die in de zaak met parketnummer
23-004114-16 wordt opgelegd en de verdachte een zo kort mogelijke gevangenisstraf op te leggen, bijvoorbeeld een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, ook opdat de verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht voorwaarden opgelegd krijgt en zo snel mogelijk hulp krijgt en begeleid kan worden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrijfsinbraken en een poging daartoe. Hierbij is telkens forse schade en chaos veroorzaakt en de verdachte heeft verschillende keren (kostbare) goederen weggenomen. Daarnaast heeft de verdachte ’s nacht op een erf en uit een schuur van een woning spullen van zijn gading weggenomen. Dergelijke vermogensdelicten bezorgen de benadeelden naast de nodige schade ook veel hinder. De verdachte heeft met zijn handelen een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen aan de dag gelegd. Bovendien kunnen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving doen ontstaan dan wel versterken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2018 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, onder andere tot gevangenisstraffen. Dit wordt in het nadeel van de verdachte meegewogen bij de te overwegen straf.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 april 2018 van GGZ reclassering Fivoor. In voornoemd reclasseringsadvies heeft de instelling gerapporteerd dat het opleggen van een ISD-maatregel thans niet wettelijk mogelijk lijkt, dat de verdachte tot op heden niet ingebed raakt in zorg en dat hij ook zelf erkent dat hij “niet beter weet” dan het plegen van delicten. Het hof heeft tevens kennis genomen van de over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten van respectievelijk 9 februari 2017 en 28 november 2017 en van het over hem opgemaakte Pro Justitia rapport van 20 september 2017, opgemaakt door [naam 3], psychiater. Daarin komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van psychische problematiek, verslavingsproblematiek alsmede maatschappelijke problematiek. Het advies van de reclassering houdt in dat oplegging van de ISD-maatregel de voorkeur verdient indien het hof dat juridisch mogelijk acht, en dat zij geen bezwaren ziet in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf indien de juridische grondslag voor de ISD-maatregel ontbreekt. De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek door de psychiater.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de frequentie en ernst van de gepleegde feiten en de eerdere veroordelingen ten laste van de verdachte en mede gelet op straffen die bij soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, acht het hof – gelijk de rechtbank en de advocaat-generaal – alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden, ook in het licht van de straf die in de heden gelijktijdig uitgesproken strafzaak wordt opgelegd en rekening houdend met de bij de verdachte bestaande problematiek. Het hof acht oplegging van de ISD-maatregel in deze zaak, evenals de advocaat-generaal en de raadsman, niet mogelijk nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman is verzocht, de straf te matigen, nu bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte die tot matiging van de straf aanleiding zouden kunnen geven, niet zijn gesteld of gebleken – anders dan de persoonlijke omstandigheden waarvan in de over de verdachte opgemaakte rapporten is gebleken en waarmee het hof al rekening heeft gehouden. De voorschriften met betrekking tot voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht geven daartoe evenmin aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.133,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot € 3.133,44 met vermeerdering van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht kritisch naar de vordering te kijken, met referte aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat in hoger beroep is gebleken dat het schadevoegingsformulier incompleet is. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting echter voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze hoogte van de schade is door de benadeelde partij met het overleggen van een factuur onderbouwd.
De verdachte zal daarom, nu de gestelde schade door het strafbare feit is toegebracht, deze geen vragen oproept en de verdachte daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is, via de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, derhalve alsnog worden veroordeeld tot schadevergoeding. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die naast andere straffen en maatregelen ook ambtshalve kan worden opgelegd en dat acht het hof in de onderhavige zaak aangewezen.
Door de verdediging is geen draagkrachtverweer gevoerd en de vordering is inhoudelijk niet betwist.
Het hof zal derhalve de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen ten bedrage van
€ 3.133,44.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.740,00 aan materiële schade, bestaande uit € 500,00 voor een weggenomen laptop en € 9.240,00 aan omzetverlies. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot € 4.750,00 met vermeerdering van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering, indien het hof daartoe voldoende onderbouwing ziet, op dezelfde wijze toe te wijzen zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 2.750,00aan materiële schade, bestaande uit € 250,00 voor de laptop en € 2.500,00 aan omzetverlies.
Als gevolg van de afschrijving op bedrijfsmiddelen stelt het hof de geleden schade ten aanzien van de laptop vast op € 250,00. Het deel van € 2.500,00 aan omzetverlies is voor het hof aan de hand van de overgelegde en de zich in het dossier bevindende stukken eenvoudig vast te stellen. Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[bedrijf 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.133,44 (drieduizend honderddrieëndertig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
41 (eenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der
voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3]
ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 3], ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 september 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M. Lolkema en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2018.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]