ECLI:NL:GHAMS:2018:3080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
23-002560-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA op 27 september 2015 te Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte verzocht om een straf op te leggen die gelijk is aan die van de medeverdachte.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het transport van MDMA. De medeverdachte heeft verklaard dat de verdachte een "snoeppakket" met verdovende middelen in haar koffer heeft gestopt en dat zij samen naar Brussel en vervolgens naar Schiphol zijn gereisd. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verweren van de raadsman dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking, en heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002560-17
datum uitspraak: 28 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-820872-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 27 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (een) middel/middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:hij op of omstreeks 27 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander of anderen (daartoe) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft immers, heeft/hebben en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- telefonische contacten gelegd met [medeverdachte] en/of bij die [medeverdachte] langs geweest en/of haar opgehaald en/of
- de (vlieg)reis voor die [medeverdachte] heeft geboekt en/of betaald en/of
- bagage inhoudende een pot en borrelnootzakjes met (MDMA)pillen in de bagage van die [medeverdachte] gestopt/verstopt en/of
- die [medeverdachte] vergezeld op de reis met de auto van Rotterdam naar Brussel en/of de reis met het vliegtuig van Brussel naar Amsterdam (Schiphol).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere straffen komt dan de rechtbank en gelet op de in hoger beroep gevoerde verweren.

Bespreking bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de pillen in de koffer van de medeverdachte [medeverdachte]. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] zijn tegenstrijdig, onbetrouwbaar en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Ten aanzien van het medeplegen: er kan niet gesproken worden van een significante bijdrage van de zijde van de verdachte. De verdachte heeft de tickets niet geboekt (het enkele aantreffen van de tickets in zijn telefoon is ook niet voldoende om dat aan te nemen), de drugs zijn niet in de koffer van de verdachte, maar in de koffer van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen en er is geen DNA- of vingerafdrukkenonderzoek geweest met betrekking tot de pakketten waarin de drugs zijn aangetroffen. Ook is niet gebleken dat de verdachte telefonische contacten heeft gelegd met de medeverdachte [medeverdachte] of dat hij de drugs in haar koffer heeft gestopt, zodat ook geen sprake is van medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft – samengevat – het volgende verklaard. Zij is naar het huis van de verdachte in Rotterdam gegaan, waar de verdachte een “snoeppakket” in haar koffer heeft gestopt. Vervolgens is zij met de verdachte met de auto afgereisd naar Brussel. Op het vliegveld van Brussel hebben zij en de verdachte samen ingecheckt en zijn zij samen op het vliegtuig naar Schiphol gestapt met uiteindelijke bestemming Rio de Janeiro. Na het inchecken op Brussel zijn zij en de verdachte de hele tijd samen geweest.
Anders dan de raadsman heeft betoogd en evenals de advocaat-generaal en met de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs, nu haar verklaringen voldoende steun vinden in de overige gebezigde bewijsmiddelen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] en de verdachte samen, naast elkaar, zaten te wachten in de ruimte nabij gate F4 op de luchthaven Schiphol voordat zij zouden gaan boarden (dossierpagina’s 51-54). Daarnaast is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] in de visitatieruimte op G10 oogcontact met elkaar hadden, de verdachte daarbij zijn hand voor zijn mond hield en vervolgens met zijn rechterhand een beweging van zijn mond naar zijn rechteroor maakte. Ook is vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] samen hebben ingecheckt en is op de mobiele telefoon van de verdachte een foto van het ticket van [medeverdachte] aangetroffen. Voorts is gebleken dat de verdachte reeds op 20 september 2015 foto’s van een verpakking nootjes, gelijkend op een verpakking met nootjes zoals aangetroffen in de koffer van [medeverdachte], via WhatsApp naar een persoon genaamd “[naam 1]” heeft verstuurd. In het zakje nootjes uit de koffer van [medeverdachte] zijn pillen, bevattende MDMA, gevonden.
De verklaringen van [medeverdachte] worden voorts ondersteund door de op de telefoon van de verdachte aangetroffen WhatsApp-gesprekken met een persoon genaamd “[naam 2]”. Deze persoon staat ook als contactpersoon in de telefoon van [medeverdachte] en wordt door haar aangeduid als een ‘tussenpersoon’ in het contact met de verdachte.
Gelet op het aantal WhatsApp-gesprekken, verspreid over meerdere dagen en op verschillende tijdstippen, acht het hof niet aannemelijk dat ene [naam 3], van wie de verdachte verder geen nadere concrete gegevens heeft verschaft, telkens degene is geweest die de belastende WhatsApp-gesprekken op verdachtes mobiele telefoon zou hebben gevoerd, zoals de verdachte in hoger beroep heeft verklaard. Dat stelt het hof gelet op het frequente aantal WhatsApp-gesprekken enerzijds en de verklaring van [medeverdachte] anderzijds als ongeloofwaardig ter zijde.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de pillen in de koffer van de medeverdachte [medeverdachte] en derhalve opzet heeft gehad op het tezamen en in vereniging uitvoeren van de pillen. Gelet op de gang van zaken – zoals hierboven geschetst – acht het hof daarmee ook bewezen de verdachte wetenschap had van de aard van de pillen, namelijk dat het ging om pillen die MDMA bevatten.
Met het oog op de vraag of het hof ook overtuigd is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, kent het hof tevens betekenis toe aan het feit dat de verdachte aanvankelijk heeft ontkend dat hij met [medeverdachte] heeft gereisd. Die ontkenning strookt ook met de instructie die de verdachte in gebaren aan [medeverdachte], blijkens de waarnemingen op camera, heeft gegeven en die door haar en door verbalisanten (dossierpagina 45) zijn geïnterpreteerd als gebaar dat zij moest zwijgen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wel toegegeven dat [medeverdachte] op zijn ticket stond, dat hij samen met haar van Brussel naar Schiphol vloog en dat hij bij gate F4 samen met haar zat te wachten. Nu het hof uitgaat van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] staat ook vast dat de verdachte een “snoeppakket” met verdovende middelen in haar koffer heeft gestopt en vervolgens met haar mee is gereisd. Daarmee heeft hij een wezenlijke bijdrage aan de uitvoer van de MDMA geleverd.
De verweren worden derhalve verworpen.
Het hof acht gelet op het bovenstaande en gelet op artikel 1 lid 5 van de Opiumwet bewezen dat de MDMA
buitenhet grondgebied van Nederland is gebracht, nu de koffer van de medeverdachte [medeverdachte] klaar stond voor de vlucht naar Rio de Janeiro (Brazilië) en de pillen met MDMA op dat moment zijn onderschept.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 27 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, indien het tot een bewezenverklaring komt, verzocht de verdachte een straf op te leggen overeenkomstig de straf die de medeverdachte [medeverdachte] opgelegd heeft gekregen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen, pillen met MDMA. Deze pillen bevatten een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel en verspreiding van MDMA is verboden. De verspreiding van en handel in MDMA kan gepaard gaan met vele andere vormen van criminaliteit, zowel in Nederland als in de landen waarnaar deze stof wordt uitgevoerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, zij het voor andersoortige delicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarvoor, mede gelet op de uitgangspunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een gevangenisstraf van 24 tot 36 maanden geïndiceerd geacht wordt. Het hof ziet echter aanleiding daar in dit geval van af te wijken. Uit het in eerste aanleg door de raadsman overgelegde rapport van
3 november 2015 van [naam 4], ambulant begeleidster van ASVZ (24-uurs begeleid wonen) komt naar voren dat de verdachte licht verstandelijk beperkt is en een zeer laag IQ heeft. De verdachte is beïnvloedbaar en doet snel wat anderen hem vragen, waarbij hij de consequenties van zijn handelen niet lijkt te kunnen overzien. Het hof zal met voornoemde persoonlijke omstandigheden meer rekening houden dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden. Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij het (meer subsidiair gedane) verzoek van de raadsman om de verdachte een straf op te leggen overeenkomstig de straf die de medeverdachte [medeverdachte] opgelegd heeft gekregen. Het hof beoogt met het voorwaardelijk opgelegde deel van de straf te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw met strafbare feiten inlaat. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, zoals de raadsman uiterst subsidiair heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M. Lolkema en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2018.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]