ECLI:NL:GHAMS:2018:3064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
23-004492-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederspannigheid en veroordeling wegens belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor wederspannigheid en belediging van politieambtenaren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van wederspannigheid, omdat niet was voldaan aan het bestanddeel 'gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening'. Dit gold ook voor de strafverzwarende omstandigheid in de zaak. De verdachte was echter wel schuldig bevonden aan belediging van de politieambtenaren, waarbij hij hen beledigende woorden had toegeschreven. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het eerste feit, terwijl het tweede feit als bewezen werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtmatige uitoefening van politiebevoegdheden en de gevolgen van beledigend gedrag tegenover ambtenaren in functie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004492-17
datum uitspraak: 23 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-127998-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant] en/of [verbalisant 2], brigadier en hoofdagent van de nationale politie, eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten (in uniform gekleed en) met (assistentie-)opdracht belast, hem verdachte, had(den) aangehouden in verband met vermoedelijke overtreding van artikel 447e Wetboek van Strafrecht en hem, verdachte. ter overbrenging naar het politiebureau Meer en Vaart, had(den) vastgepakt, zich, een of meermalen met kracht), heeft losgerukt en/of getrokken en/of, een of meermalen, met zijn, verdachte's arm(en), slaande en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van (onder andere) het gezicht van voornoemde [verbalisant 2];
2:
hij op of omstreeks 10 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) politie-ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant] en/of [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten (in uniform gekleed en) met (assistentie-) opdracht belast, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, een of meermalen, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "kankerflikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak van feit 1 en van de strafverzwarende omstandigheid in feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Voor een deel raakt dit tevens de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Anders dan, naar het hof begrijpt, de raadsvrouw acht het hof het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2017 (dossierpagina’s 3 tot en met 6) bruikbaar bij de beoordeling van het ten laste gelegde. De daarin gerelateerde bevindingen zijn concreet en specifiek. Het hof heeft in hetgeen is aangevoerd noch overigens reden eraan te twijfelen dat de verbalisanten niet hebben kunnen zien wat zij stellen te hebben waargenomen, noch het voornoemde proces-verbaal anderszins niet betrouwbaar te achten. Uitgaande van de juistheid van dat proces-verbaal komt het hof op basis daarvan tot de volgende overwegingen en conclusie.
De verbalisanten kregen de opdracht om naar [adres 2] te gaan, waar door twee mannen geprobeerd zou worden om een scooter te stelen. De mannen zouden volgens de melding voldoen aan het volgende signalement: Marokkaans uiterlijk, ongeveer 25 jaar oud. Een van de mannen had een breed postuur en droeg een groen T-shirt (NN1), de andere man (NN2) had een mager postuur.
Ter plaatse gekomen zagen de verbalisanten een man, niet zijnde de verdachte, lopen die volledig voldeed aan het signalement van NN1. Zij hebben die man uiteindelijk niet aangetroffen.
Hierna zagen de verbalisanten aan het einde van de Van Suchtelen van de Haarestraat de verdachte lopen. Zij zagen dat hij naar het dienstvoertuig keek en hierna direct wegrende richting de Hoekenes. Zij hebben de verdachte staande gehouden en hem de reden van staandehouding medegedeeld. Zij hebben hem verteld dat er gepoogd was om een scooter te stelen en dat zij hem zagen rennen. Hierna hebben de verbalisanten de verdachte gevorderd een geldig identiteitsbewijs te tonen.
In een situatie als de onderhavige dient op grond van artikel 8 van de Politiewet 2012 te worden getoetst of het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen (hierna: WID), redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Uit de parlementaire geschiedenis van de WID volgt dat een politieambtenaar niet zonder concrete aanleiding inzage van een identiteitsbewijs mag vorderen, maar daarvoor een geldige reden moet hebben, gebaseerd op een van de onderdelen van de politietaak, te weten: strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en hulpverlening.
Van een dergelijke geldige reden was naar het oordeel van het hof in de onderhavige situatie geen sprake.
Voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond geen grond nu (de omschrijving van verbalisanten van) het signalement van de verdachte in belangrijke mate afweek van dat van de vermoedelijke daders van de poging tot diefstal van de scooter. Evenmin waren er andere voldoende concrete aanknopingspunten dat de verdachte bij dit feit betrokken was. Dat hij reageerde op het zien van het dienstvoertuig en ging rennen merkt het hof niet als zodanig aan.
De gedragingen van de verdachte zoals die blijken uit voormeld proces-verbaal wijzen er evenmin op dat het vorderen van een identiteitsbewijs in het kader van handhaving van de openbare orde dan wel hulpverlening redelijkerwijs noodzakelijk was.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de betreffende verbalisanten naar het oordeel van het hof bij het vorderen van een geldig identiteitsbewijs en dus ook bij de daarop volgende aanhouding niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Nu niet is voldaan aan het daarop betrekking hebbende bestanddeel van het onder feit 1 ten laste gelegde, dat is toegesneden op artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder dit feit is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Dit geldt evenzeer voor de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in het onder 2 ten laste gelegde.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan bespreking van de (overigens) namens de verdachte gevoerde verweren achterwege blijven. In dat verband wordt nog opgemerkt dat bewoordingen en strekking van de door de verdachte gebezigde uitlating als bedoeld in feit 2 beledigend zijn. Bijzondere omstandigheden die het beledigend karakter wegnemen zijn in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd noch overigens aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk [verbalisant] en [verbalisant 2] in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "kankerflikkers".
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan
€ 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft op grond van de omstandigheden waaronder het feit is begaan verzocht de verdachte, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging door in grievende bewoordingen twee politieambtenaren uit te schelden. Dat was disrespectvol en had de verdachte niet mogen doen.
Het hof neemt in aanmerking het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en acht het, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, raadzaam geen straf of maatregel op te leggen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking in de onderhavige zaak.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. F.M.D. Aardema en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2018.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.