ECLI:NL:GHAMS:2018:3052

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
23-001711-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake tassenrollerij op Koningsdag in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van twee pogingen tot diefstal, gepleegd op 27 april 2018, Koningsdag, in Amsterdam. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een tas van een onbekend gebleven persoon heeft geprobeerd te stelen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 augustus 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de waarnemingen van de verbalisant onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen. Het hof oordeelde echter dat de waarnemingen van de verbalisant voldoende concreet waren om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken. Het hof overwoog dat de verdachte op een listige wijze te werk was gegaan en dat dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001711-18
datum uitspraak: 22 augustus 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701685-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die onbekend gebleven persoon is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, dicht op voornoemde onbekend gebleven persoon is/zijn gaan staan en/of is gaan dansen en/of met zijn, verdachtes arm (met daaroverheen een colbert) en/of met zijn, verdachtes hand over/in de tas van die onbekend gebleven persoon is gegaan;
2:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die onbekend gebleven persoon is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, dicht op voornoemde onbekend gebleven persoon is/zijn gaan staan en/of is gaan dansen en/of met zijn, verdachtes arm (met daaroverheen een colbert) en/of met zijn, verdachtes hand over/in de tas van die onbekend gebleven persoon is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verbalisant [verbalisant] niet dan wel onvoldoende gedetailleerd heeft gerelateerd waar zij zich bevond ten tijde van haar waarnemingen en of zij vrij zicht had op hetgeen de verdachten deden. Gelet op de ontkenning van de drie verdachten dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, is het de vraag of [verbalisant] strafbare handelingen heeft waargenomen of dat enkel sprake is van aannames op basis van haar ervaring in andere zaken, mede doordat haar uitzicht kon zijn belemmerd door feestgangers. De verdachte moet hierom worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het hof zijn de waarnemingen van verbalisant [verbalisant] voldoende concreet en specifiek om op grond daarvan te kunnen vaststellen dat de verdachte tweemaal met zijn hand in een tas van een onbekend gebleven persoon is gegaan, terwijl de medeverdachten de slachtoffers afleidden door dicht tegen hen aan te dansen. Het hof heeft geen aanleiding op dit punt te veronderstellen dat verbalisant [verbalisant] haar ervaringen in het algemeen en niet haar waarnemingen in de onderhavige zaak in het bijzonder heeft gerelateerd. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 27 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig goed, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, met zijn mededaders naar die onbekend gebleven persoon is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders, dicht op voornoemde onbekend gebleven persoon zijn gaan staan en gaan dansen, met over zijn, verdachte’s arm een colbert, en verdachte met zijn hand in de tas van die onbekend gebleven persoon is gegaan;
2:
hij op 27 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig goed, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, met zijn mededaders naar die onbekend gebleven persoon is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders, dicht op voornoemde onbekend gebleven persoon zijn gaan staan en gaan dansen, met over zijn, verdachte’s, arm een colbert, en verdachte met zijn hand in de tas van die onbekend gebleven persoon is gegaan.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor feit 1 en 2 veroordeeld tot 10 weken gevangenisstraf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 en 2 zal worden veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op Koningsdag in Amsterdam samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan twee pogingen tot tassenrollen. Zij zijn hierbij op een listige wijze te werk gegaan. Zakken- en tassenrollerij en pogingen daartoe veroorzaken overlast aan gedupeerden. Feiten als de onderhavige dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van onveiligheid, waarbij bezoekers van de binnenstad van Amsterdam extra op hun hoede moeten zijn om te voorkomen dat zij worden beroofd. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Nu voorts moet worden aangenomen dat de verdachten met geen ander doel dan het beroven van feestgangers op straat naar Amsterdam zijn gekomen, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van relatief lange duur.
Het hof acht, alles afwegende, de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 augustus 2018.
mr. A.M. van Woensel en mr. M. Senden zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.