ECLI:NL:GHAMS:2018:3024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
200.152.035/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijslevering en aansprakelijkheid uit huurovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant], in zijn hoedanigheid als bestuurder van Thebanias Holding B.V., tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De zaak betreft een geschil over de bekrachtiging van een huurovereenkomst door Paroplant, een vennootschap die door [appellant] werd vertegenwoordigd. Het hof heeft eerder op 5 september 2017 een tussenarrest uitgesproken en partijen hebben getuigenverhoren laten plaatsvinden. De bewijslevering heeft geleid tot de conclusie dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van [appellant] en zijn getuige [X] onvoldoende bewijs opleverden om de stelling dat Paroplant de huurovereenkomst had bekrachtigd te onderbouwen. Het hof heeft de verklaringen van [geïntimeerde sub 1] als getuige als geloofwaardig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanvullende bewijzen zijn die de getuigenverklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maken. Hierdoor is [appellant] aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerden] lijden als gevolg van de niet-nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door Paroplant. De zaak is verwezen naar de rol voor een akte aan de zijde van [appellant] om te reageren op de schadevergoeding die door [geïntimeerden] is gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.152.035/02
rolnummer rechtbank Amsterdam : 2058566 CV EXPL 13-12873
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 augustus 2018
inzake
[appellant], in zijn hoedanigheid van bestuurder van Thebanias Holding B.V.,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J. Rijnbout te Houten,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. P.M. Verwijs te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] samen worden [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft op 5 september 2017 een tussenarrest (verder: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding in appel tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, aan de zijde van [appellant] op 26 oktober 2017, aan de zijde van [geïntimeerden] op 7 maart 2018. Van deze terechtzittingen is telkens proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie na enquête en contra-enquête ingediend, waarna ook [geïntimeerden] een dergelijke memorie, met producties, hebben ingediend.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1.
Bij het tussenarrest heeft hof in het kader van de grieven 3 tot en met 6 in principaal appel [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat Paroplant de huurovereen-komst heeft bekrachtigd in gesprekken die hij ( [appellant] ) in de maanden november en december 2011 met [geïntimeerde sub 1] heeft gevoerd. [appellant] heeft van de hem geboden gelegen-heid tot bewijslevering gebruik gemaakt door zichzelf en [X] als getuigen te doen horen. [geïntimeerden] hebben in contra-enquête [geïntimeerde sub 1] als getuige doen horen.
2.2.1.
Het hof zal allereerst de resultaten van de bewijslevering aan een onderzoek onderwerpen. Voor de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen verwijst het hof kortheidshalve naar de processen-verbaal van voormelde terechtzittingen.
2.2.2.
Het hof stelt bij de bewijswaardering voorop dat op grond van het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv aan de getuigenverklaring van (partij) [appellant] met betrekking tot voor-meld door hem te bewijzen feit slechts bewijs te zijnen voordele kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij deze partijgetuigenverklaring voldoende geloof-waardig maken. Om die reden zal het hof eerst de andere bewijsmiddelen beoordelen.
2.2.3.
In haar in appel door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van 20 juni 2014 heeft de in enquête gehoorde getuige [X] , als praktijkmanager indirect in dienst van [appellant] , onder meer geschreven:
“Ik was er van op de hoogte dat Universal Implant Clinic io op 2 november 2011 als BV is opgericht en dat deze de naam Paroplant BV kreeg. Tevens was mij bekend dat het huurcontract (…)[was; hof]
overgenomen door Paroplant.
Tijdens verschillende telefoongesprekken tussen mij en dhr. [geïntimeerde sub 1] heb ik namens dhr. [appellant] gevraagd of de facturen van de huur (…) konden worden omgezet van UIC naar Paroplant BV omdat Paroplant alle verplichtingen van UIC had overgenomen; dat was dhr. [geïntimeerde sub 1] volgens mij wel duidelijk en ik heb dat ook telefonisch gemeld.
Paroplant was de nieuwe naam van de praktijk en heeft ook het huurcontract op zich genomen.”
Als getuige heeft [X] weliswaar verklaard dat zij de zojuist geciteerde verklaring zelf heeft opgesteld en dat deze absoluut juist is maar tevens dat [appellant] haar eind 2011/ begin 2012 mondeling ervan op de hoogte heeft gesteld dat het huurcontract was overge-nomen door Paroplant. Omdat de getuige aldus haar (vermeende) wetenschap ter zake slechts ontleent aan een haar door [appellant] gedane mededeling, kan aan haar verklaring geen bewijs van betekenis worden ontleend voor de juistheid van de [appellant] te bewij-zen opgedragen stelling dat hij (namens Paroplant) de huurovereenkomst heeft bekrach-tigd in gesprekken die hij in november en december 2011 met [geïntimeerde sub 1] heeft gevoerd.
2.2.4.
In zijn in appel door [geïntimeerden] overgelegde schriftelijke verklaring van 15 december 2016 heeft de in contra-enquête gehoorde getuige [geïntimeerde sub 1] onder meer geschreven dat [appellant] in een gesprek dat deze in november 2011 met de getuige had niet heeft gesproken over bekrachtiging van het bestaande huurcontract door de nieuwe B.V. (Paroplant). Als getuige heeft [geïntimeerde sub 1] verklaard dat deze verklaring juist is en dat hij daarbij blijft. [geïntimeerde sub 1] heeft verder verklaard, zakelijk, dat hij [appellant] als getuige heeft horen verklaren dat Paroplant de door hem ( [appellant] ) namens U.I.C. BV i.o. aangegane verplichtingen heeft bekrachtigd en heeft overgenomen en dat hij ( [appellant] ) die bewoordingen letterlijk zo heeft gebruikt maar dat [appellant] dat destijds absoluut niet heeft gezegd, evenmin als later. Het hof heeft geen aanleiding aan de juistheid van de getuigenverklaring van [geïntimeerde sub 1] op dit punt te twijfelen, ook al is hij (net als [appellant] ) partij in dit geding. Het behoeft geen betoog dat aan de verklaring van [geïntimeerde sub 1] geen bewijs kan worden ontleend voor de onderhavige door [appellant] te bewijzen stelling.
2.2.5.
Bij gebreke van andere bewijsmiddelen concludeert het hof dat er geen aanvullen-de bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betref-fen dat zij de partijgetuigenverklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maken, reden waarom op grond van het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv aan die verklaring, wat daarvan verder zij, geen bewijskracht ten gunste van [appellant] kan worden ontleend.
2.2.6.
De slotsom is dan ook dat [appellant] niet in het hem bij het tussenarrest opgedragen bewijs is geslaagd. Voor zover [appellant] (subsidiair) heeft gesteld dat bekrachtiging heeft plaatsgevonden doordat hij en/of [X] [geïntimeerde sub 1] (herhaaldelijk) hebben verzocht de facturen op naam van Paroplant te stellen en [geïntimeerde sub 1] daarbij is medegedeeld dat Paroplant de verplichtingen van UIC BV i.o. had overgenomen, merkt het hof op dat [geïntimeerde sub 1] als getuige heeft ontkend dat een dergelijke mededeling bij dat verzoek is gedaan en dat daartegenover de getuigenverklaringen van [appellant] en [X] op dit punt onvoldoende zwaarwegend zijn, terwijl verdere bewijsmiddelen op dit punt ontbreken.
2.3.
[appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen aannemen dat Paroplant de huurovereenkomst stilzwijgend heeft bekrachtigd. Het enkele feit dat [appellant] en/of [X] [geïntimeerde sub 1] (herhaaldelijk) hebben verzocht de facturen op naam van Paroplant te stellen is daartoe onvoldoende.
2.4.
Uit al het voorgaande volgt dat de grieven 3 tot en met 6 in principaal appel falen; [appellant] is daarom, zoals in overweging 3.9 van het tussenarrest is geoordeeld voor het zich nu voordoende geval dat de door [appellant] gestelde bekrachtiging niet is komen vast te staan, aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerden] lijden als gevolg van de niet nakoming door Paroplant van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.5.
Uit de overwegingen 3.11 en 3.12 van het tussenarrest volgt, gezien het oordeel van het hof met betrekking tot de bewijslevering, dat [appellant] ten titel van schadevergoe-ding over de periode van 1 december 2012 tot 15 oktober 2013 naast de kale huur (ten bedrage van € 2.246,65 exclusief btw per maand) slechts de na afrekening verschuldigd gebleken servicekosten aan [geïntimeerden] verschuldigd is en dat [geïntimeerden] in hun memorie na bewijslevering alsnog een afrekening van de servicekosten over de jaren 2012 en 2013 dienden te maken, met inachtneming van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de afrekening over 2011. In hun memorie na bewijslevering hebben [geïntimeerden] het bedrag van hun schade met betrekking tot de servicekosten (per saldo) gesteld op € 4.296,37 (te vermeerderen met wettelijke rente) en dit met bewijsstukken gestaafd. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen hierop bij akte te reageren en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. In beginsel zullen [geïntimeerden] op de door [appellant] te nemen akte niet meer mogen reageren.
2.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 september 2018 voor een akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor onder 2.5 weergegeven doel, waarop [geïntimeerden] in beginsel niet meer zullen mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2018.