In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Loraan Beheer B.V. voor schade die [appellant] zou hebben geleden als gevolg van een arbeidsongeval op 27 oktober 2014. [appellant] was in dienst als kok en stelde dat hij letsel had opgelopen doordat de klep van de vaatwasmachine op zijn arm viel tijdens zijn werkzaamheden. De kantonrechter had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er daadwerkelijk een ongeval had plaatsgevonden. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de kantonrechter de bewijsregels uit artikel 7:658 BW niet correct had toegepast. Het hof oordeelt dat de kantonrechter inderdaad een onjuiste bewijsopdracht heeft gegeven, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van het vonnis, omdat het hof zich kan verenigen met het eindoordeel van de kantonrechter. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de schade is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden. De getuigenverklaringen en medische informatie bieden onvoldoende steun voor de stelling van [appellant] dat het ongeval heeft plaatsgevonden zoals hij heeft gesteld. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en wijst de kosten van het geding in hoger beroep toe aan [appellant].