ECLI:NL:GHAMS:2018:2976

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
23-001595-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke invoer van cocaïne met betrekking tot strafmaat en bewijsconstructie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 31 december 2017 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging kwam. De verdachte had bekend dat hij cocaïne mee had genomen vanuit Suriname, maar voerde aan dat hij slechts opzet had op de invoer van één kilogram, terwijl hij bij zijn arrestatie ontdekte dat het om bijna 2,5 kilogram ging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans had aanvaard dat hij een grotere hoeveelheid cocaïne zou invoeren.

Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne had ingevoerd en verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar het hof legde een straf op van 22 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en zijn bereidheid om als nierdonor op te treden voor zijn zus. Het hof baseerde de straf op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en hanteerde daarbij de LOVS-oriëntatiepunten voor de opzettelijke invoer van verdovende middelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001595-18
datum uitspraak: 15 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-000572-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] (Suriname),
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewijsconstructie, en tot een andere strafoplegging en motivering daarvan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder vermelde bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen.
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2018.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 31 december 2017 (dossierpagina’s 1 t/m 4).
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 31 december 2017 (dossierpagina’s 6 en 7).
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 1 januari 2018 (dossierpagina’s 41 en 42).
5. Een schriftelijk bescheid te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 5 januari 2018 (los).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het aan hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte in het kader van de strafmaat het navolgende naar voren gebracht. Volgens de raadsman moet met het oog op de te bepalen strafmaat rekening worden gehouden met een geringere hoeveelheid cocaïne, in de eerste plaats omdat het opzet van de verdachte slechts was gericht op de invoer van één kilogram cocaïne, nu die hoeveelheid met hem was afgesproken en hij eerst bij zijn arrestatie hoorde dat sprake was van bijna 2,5 kilogram, en in de tweede plaats omdat sprake was van cocaïnepasta en een rapport gehaltebepaling ontbreekt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte had blijkens zijn eigen verklaring, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, afgesproken tegen betaling cocaïne mee te nemen vanuit Suriname naar Nederland. Op de dag van zijn vertrek naar Nederland heeft de verdachte een pan met daarin de verdovende middelen ontvangen van degene voor wie hij de drugs zou vervoeren. De verdachte wist op dat moment dat in de pan drugs verstopt zouden zijn en ging daarbij uit van de afgesproken hoeveelheid van 1 kilogram, kennelijk zonder de inhoud en het gewicht van de pan te controleren. Door aldus te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hem een grotere hoeveelheid cocaïne zou worden meegegeven dan was afgesproken. Derhalve heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het binnen Nederland brengen van de totale bij hem aangetroffen hoeveelheid cocaïne, zijnde ongeveer 2,5 kilogram.
Voorts overweegt het hof dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit uit gaat van 'een hoeveelheid van een materiaal
bevattendecocaïne'. Ook de LOVS-oriëntatiepunten zijn daarop geënt. Het gehalte aan zuiverheid van de cocaïne is derhalve niet relevant. Het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 september 2016 (ECL:NL:HR:2016:2067) ziet op de in casu niet aan de orde zijnde situatie dat sprake is van in vloeistof opgeloste cocaïne, waarvoor de LOVS-oriëntatiepunten een omrekenregel hanteren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 2,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf als uitgangspunt genomen de straf vermeld in de hiervoor reeds genoemde LOVS-oriëntatiepunten. Bij de invoer van een gewicht tussen de 2000 en 3000 gram is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden.
Het hof ziet echter in de ter zitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en gelet op de eis van de advocaat-generaal, aanleiding om een enigszins lagere straf op te leggen.
Het hof heeft daarbij onder meer rekening gehouden met het feit dat de verdachte first offender is, van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft betuigd. Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte zich als nierdonor heeft aangemeld voor zijn zus in Nederland en zich daartoe in een vergevorderd stadium van medisch onderzoek bevindt.
Het hof acht, alles afwegende, met de advocaat-generaal een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. F.A. Hartsuiker, en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 augustus 2018.
[.......]
.