In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 31 december 2017 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging kwam. De verdachte had bekend dat hij cocaïne mee had genomen vanuit Suriname, maar voerde aan dat hij slechts opzet had op de invoer van één kilogram, terwijl hij bij zijn arrestatie ontdekte dat het om bijna 2,5 kilogram ging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans had aanvaard dat hij een grotere hoeveelheid cocaïne zou invoeren.
Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne had ingevoerd en verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar het hof legde een straf op van 22 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en zijn bereidheid om als nierdonor op te treden voor zijn zus. Het hof baseerde de straf op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en hanteerde daarbij de LOVS-oriëntatiepunten voor de opzettelijke invoer van verdovende middelen.