ECLI:NL:GHAMS:2018:2949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.222.214/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van studieovereenkomst; stelplicht en bewijsvoering

In deze zaak heeft NCOI Opleidingen B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot betaling van € 8.616,90 op basis van een studieovereenkomst werd afgewezen. NCOI had [geïntimeerde] op 4 juli 2013 ingeschreven voor de opleiding 'MBO Filiaalmanager niveau 4', maar [geïntimeerde] heeft deze opleiding niet gevolgd. NCOI heeft vervolgens facturen gestuurd, maar [geïntimeerde] heeft deze niet betaald. Het hof oordeelt dat NCOI niet voldoende heeft aangetoond dat er een betalingsverplichting voortvloeit uit de studieovereenkomst. De enkele verzending van facturen leidt niet tot een schuld, en er ontbreekt een deugdelijke toelichting op de relatie tussen de gefactureerde bedragen en de overeenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt NCOI in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.214/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 5381026 \ CV EXPL 16-27814
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 augustus 2018
inzake
NCOI OPLEIDINGEN B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
advocaat: mr. R.Q. Potter te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Besli te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna NCOI en [geïntimeerde] genoemd.
NCOI is bij dagvaarding van 22 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 24 maart 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 29 juni 2018 doen bepleiten, NCOI door haar in de aanhef van dit arrest genoemde advocaat alsmede door mr. S.A.M. Broekaart, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door haar in de aanhef van dit arrest genoemde advocaat, mr. Broekaart aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben partijen voorts enige vragen van het hof beantwoord.
NCOI heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – haar vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met inbegrip van nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.5, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen.
Voor zover NCOI in de memorie van grieven onder 2.1 en 2.2 erover klaagt dat die feiten onvolledig zijn en dat de kantonrechter niet alle door NCOI aangevoerde feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken, miskent zij dat een rechterlijk vonnis geen naar volledigheid strevende opgave behoeft te bevatten van al hetgeen tussen partijen in enig opzicht is voorgevallen, maar uitsluitend de feiten waarop de beslissing rust. In de bepaling daarvan is de rechter in beginsel vrij. De klacht is op een ander uitgangspunt gegrond en faalt daarom.
Over de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
NCOI verzorgt opleidingen en trainingen waaraan derden, na inschrijving, kunnen deelnemen. [geïntimeerde] heeft zich op 4 juli 2013 via het internet ingeschreven voor deelname aan de door NCOI verzorgde, tweejarige opleiding ‘MBO Filiaalmanager niveau 4’ te Amsterdam, met als aanvangsdatum 1 november 2013. NCOI heeft de inschrijving van [geïntimeerde] vervolgens schriftelijk bevestigd, haar gegevens verstrekt die toegang gaven tot een zogeheten digitale leeromgeving en haar informatie doen toekomen over tot de opleiding behorende leermodules. [geïntimeerde] heeft de opleiding ‘MBO Filiaalmanager niveau 4’ niet daadwerkelijk gevolgd.
3.2.
Na haar inschrijving voor de hierboven genoemde opleiding heeft NCOI aan [geïntimeerde] bedragen in rekening gebracht van in totaal € 8.616,90 door middel van vijf opeenvolgende facturen, onderscheidenlijk gedateerd 29 november 2013, 22 april 2014, 11 september 2014, 5 februari 2015 en 30 juni 2015. Op deze facturen zijn onder andere bedragen vermeld voor cursusgeld, studiemateriaal, examenkosten, praktijkprogramma en diplomering. [geïntimeerde] heeft de haar toegezonden facturen, ook na herhaalde aanmaning, onbetaald gelaten.
3.3.
Begin 2014 heeft NCOI de [geïntimeerde] geboden gelegenheid tot deelname aan de onder 3.1 genoemde opleiding opgeschort (‘gepauzeerd’) wegens de opgetreden achterstand in de betaling van de eerder aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedragen. NCOI heeft noch die opschorting (‘pauzering’), noch de inschrijving van [geïntimeerde] voor de genoemde opleiding, op een later moment ongedaan gemaakt.
3.4.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten stelt NCOI dat als gevolg van de inschrijving door [geïntimeerde] en de bevestiging daarvan door NCOI, tussen partijen een studieovereenkomst tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] op grond van die overeenkomst € 8.616,90 aan NCOI is verschuldigd voor de onder 3.1 genoemde opleiding. Met een beroep op de gestelde studieovereenkomst, de algemene voorwaarden die daarop volgens haar van toepassing zijn en op een in hoger beroep overgelegde brochure met betrekking tot de opleiding, vordert NCOI daarom de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van in hoofdsom € 8.616,90, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.5.
Bij het bestreden vonnis is de vordering afgewezen op de grond dat, samengevat, ervan uitgaande dat tussen partijen een studieovereenkomst als hierboven bedoeld tot stand is gekomen, uit de stellingen van NCOI niet blijkt welke betalingsverplichtingen daaruit voor [geïntimeerde] zijn voortgevloeid en dus evenmin dat [geïntimeerde] op grond van die overeenkomst verplicht is tot betaling van het gevorderde bedrag. Tegen dit oordeel en de daarmee samenhangende veroordeling van NCOI in de kosten van het geding in eerste aanleg, komt NCOI in hoger beroep op met twee grieven. Deze lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.6.
Voorop staat dat het op de weg van NCOI ligt de gronden te stellen waarop haar vordering steunt. Gelet op de inhoud van die vordering gaat het daarbij om de gronden waaruit, behoudens weerlegging, volgt dat [geïntimeerde] NCOI een hoofdsom van € 8.616,90 is verschuldigd. Daartoe heeft NCOI in de memorie van grieven vooral verwezen naar de studieovereenkomst tussen partijen, de algemene voorwaarden die daarop volgens haar van toepassing zijn en naar haar stellingen daaromtrent in eerste aanleg. Uit de enkele verwijzingen hiernaar volgt echter niet dat [geïntimeerde] een bedrag van € 8.616,90 of een bepaald ander bedrag aan NCOI schuldig is geworden. Een deugdelijke toelichting waaruit dit mogelijk wel zou kunnen volgen, ontbreekt in eerste aanleg alsook in hoger beroep. Zo heeft NCOI nagelaten de bepaling of bepalingen in de studieovereenkomst of de algemene voorwaarden aan te wijzen die voorzien in de betaling van € 8.616,90 door [geïntimeerde] aan haar, of waaruit een schuld van [geïntimeerde] tot dat bedrag voortvloeit.
3.7.
Voor zover NCOI haar vordering wil doen steunen op de onder 3.2 genoemde, aan [geïntimeerde] toegezonden facturen, waarvan het totaalbedrag gelijk is aan € 8.616,90, miskent zij dat het versturen van die facturen gevolgd door de ontvangst daarvan, op zichzelf niet een schuld van [geïntimeerde] aan NCOI tot het genoemde bedrag of tot een bepaald ander bedrag heeft doen ontstaan. Iedere toelichting waaruit blijkt hoe de gefactureerde bedragen zich verhouden tot de inhoud van de studieovereenkomst waarop NCOI zich beroept, ontbreekt. Of en hoe de facturen uitvoering geven aan het bepaalde in die overeenkomst en in hoeverre de gefactureerde bedragen daaraan zijn ontsproten, blijft aldus ook in hoger beroep volstrekt duister. Uit de verwijzing door NCOI naar de facturen, ook in samenhang met de studieovereenkomst, volgt daarom niet dat [geïntimeerde] de gevorderde hoofdsom of een ander bedrag aan NCOI schuldig is.
3.8.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde brochure met betrekking tot de onder 3.1 genoemde opleiding, waarop NCOI zich nog beroept. Deze brochure bevat een paragraaf waarin onder het kopje ‘kosten’ goeddeels dezelfde posten zijn vermeld als op de aan [geïntimeerde] toegezonden facturen, met achter iedere post een bedrag. De memorie van grieven is, evenals de gedingstukken van NCOI in eerste aanleg, echter gespeend van een deugdelijke toelichting waaruit volgt hoe de in de overgelegde brochure vermelde bedragen zich verhouden tot het bepaalde in de studieovereenkomst en tot de aan [geïntimeerde] gefactureerde bedragen waarvan NCOI betaling vordert. Een dergelijke toelichting was temeer op haar plaats geweest, als in aanmerking wordt genomen dat het totaal van de in de brochure vermelde bedragen beduidend lager is dan de door NCOI in dit geding gevorderde hoofdsom. Over het desbetreffende verschil verklaart NCOI in haar gedingstukken niets.
3.9.
Nu NCOI geen toereikende gronden heeft gesteld die haar vordering kunnen dragen, is de vordering in eerste aanleg terecht afgewezen en is zij ook in hoger beroep niet toewijsbaar. Eveneens terecht is NCOI, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordeeld. Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen [geïntimeerde] voor het overige ter afwering van de vordering heeft aangevoerd, waaronder het verweer dat zij de gestelde studieovereenkomst tussen partijen tijdig en op goede gronden heeft opgezegd, bij gebrek aan voldoende belang geen bespreking.
3.10.
De slotsom uit het bovenstaande is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal NCOI worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt NCOI in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 313,- aan verschotten en € 2.277,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, M.L.D. Akkaya en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.