ECLI:NL:GHAMS:2018:2909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
K17/230211
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex artikel 12 Sv over geweld door de politie tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagden, die politieagenten waren. Klager had op 1 oktober 2016 in Haarlem een aanhouding ondergaan waarbij geweld door de politie was toegepast. Klager stelde dat hij onterecht was mishandeld en dat het geweld niet gerechtvaardigd was. Het hof heeft de feiten en verklaringen van zowel klager als de beklaagden zorgvuldig gewogen. Klager verklaarde dat hij in gesprek was met een agent en zonder enige provocatie werd geslagen. De beklaagden daarentegen stelden dat klager zich provocerend gedroeg en hen hinderde in hun werk. Het hof concludeerde dat klager de eerste vuistslag had gegeven en dat de politieagenten in hun recht stonden om geweld te gebruiken om klager onder controle te krijgen. Het hof oordeelde dat het toegepaste geweld proportioneel en noodzakelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de aanhouding plaatsvond, inclusief de aanwezigheid van omstanders die zich met de aanhouding bemoeiden. Het hof wees het beklag van klager af, omdat er geen reden was om aan de rechtmatigheid van het politieoptreden te twijfelen. De beslissing van het hof was dat er geen vervolging tegen de beklaagden zou plaatsvinden, en het beklag werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer 17/230211 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. [naam 2] , advocaat te Haarlem.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 17 mei 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde] en [beklaagde.] ,beklaagden, ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 10 november 2017 en aanvullend verslag van 12 december 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop, beide met bijlagen;
- de in deze zaak door de politie, afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (hierna: VIK) en de basisteams Haarlem en IJmond, opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 6 september 2017;
- de hiervoor genoemde verslagen van de advocaat-generaal;
- de op 11 december 2017 bij het gerechtshof binnengekomen reactie van de advocaat van klager op voornoemd ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en het verslag van de advocaat-generaal, alsmede de op 4 januari 2018 binnengekomen reactie van de advocaat van klager op het aanvullend verslag van de advocaat-generaal;
- een DVD met camerabeelden.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 20 juni 2018 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op dezelfde dag, doch een ander tijdstip, te worden gehoord. Beklaagde [beklaagde.] is, daarbij bijgestaan door mr. [naam 5] , advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft aan de hand van de daar overgelegde pleitnotitie het hof verzocht de klacht af te wijzen. Beklaagde [beklaagde] is, daarbij bijgestaan door mr. [naam 6] , advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft aan de hand van de daar overgelegde pleitnotitie het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1.
Inleiding
Op 1 oktober 2016, rond 05.00 uur, is klager in de Smedestraat, in het centrum van Haarlem, door de politie aangehouden. Daarbij heeft de politie geweld toegepast. Klager is in zijn gezicht en op zijn lichaam geslagen. Klager heeft aangifte van mishandeling gedaan. De officier van justitie heeft besloten niet tot vervolging over te gaan omdat – kort gezegd – hij het toegepaste geweld rechtmatig acht.
Tegen deze beslissing richt zich het beklag.
5.2.
Uit het dossier komt, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende naar voren.
De beklaagden, respectievelijk agent [beklaagde] en hoofdagent [beklaagde.] (verder: de agent en de hoofdagent), hadden in uniform gekleed, nachtdienst; zij waren belast met horecatoezicht. Het was rond sluitingstijd van de horeca en de agent was bezig met het weghalen van een afzetting om de Smedestraat vrij te geven voor het verkeer. Klager sprak de agent toen aan. De hoofdagent reed op dat moment met de politiebus achteruit in de richting van de afzetting.
Over wat er vervolgens gebeurde, verschillen de verklaringen.
5.2.1.
Klager heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij uit een van de horecazaken kwam en met een politieman, die bezig was met een afzetting, stond te praten over koetjes en kalfjes. Van een andere politieman kreeg hij een duw, waarna hij van de eerste een klap kreeg en bewusteloos raakte. Klager herinnert zich een deel van de avond niet meer, maar heeft wel onthouden dat hij geen scheldwoorden tegen de agenten heeft gezegd; hij heeft evenmin geslagen, noch verzet gepleegd.
5.2.2.
Uit een medische verklaring (SEH) met betrekking tot klager komt naar voren dat er sprake was van een forse zwelling rond het rechter oog en wat wazig zien, maar dat de CT-scan van brein en aangezicht geen traumatisch letsel liet zien.
Blijkens de verklaring van getuige [getuige] , een vriendin van klager, was het aan de enkel van klager geconstateerde letsel ontstaan vóórdat klager met de politie in contact kwam.
5.2.3.
Uit de verklaringen van de agent komt het volgende naar voren.
Klager kwam op hem af lopen en toen klager dichtbij hem stond sprak klager hem aan met de woorden: “Wat loop je breed terwijl je smal bent”. De agent vond dit provocerend en uitdagend en zei tegen hem: “En wie ben jij dan wel”. Klager kwam daarop dicht bij de agent staan en riep op luide en agressieve toon: “Wil je er achter komen wie ik ben?” en: ”Kom maar één op één vechten”. De agent zei tegen klager dat hij door moest lopen en weg moest gaan. Dat deed klager niet. Toen gaf de hoofdagent klager een duw en zei dat klager weg moest gaan. Klager liep in de richting van de hoofdagent, waarop de agent klager duwde en zei dat klager weg moest wezen. In plaats van zich te verwijderen balde klager zijn rechterhand tot vuist, bewoog zijn arm naar achteren en sloeg toen met kracht in de richting van het gezicht van de agent. De agent kon deze slag afweren. Om klager te beletten opnieuw te slaan, sloeg de agent klager meteen met gebalde vuist tegen het gezicht. Klager draaide weg, kwam overeind en maakte zich groot en nam een vechthouding aan. Vervolgens werd klager aangehouden. De agent en de hoofdagent probeerden klager onder controle te brengen. Klager verzette zich door te slaan, te schoppen en te schelden. Om het geweld en het verzet van klager te laten stoppen, sloeg de agent meermaals met kracht op het lichaam en het gezicht van klager. Uiteindelijk lukte het om klager naar de grond te brengen en hem de transportboeien om te doen. Er waren veel mensen op straat en omstanders bemoeiden zich met de aanhouding door de politiemensen aan te vallen.
In raadkamer heeft de agent verklaard dat klager, nadat deze was weggeduwd en hem was gesommeerd weg te gaan, met zijn vuist een hoek in de richting van zijn gezicht maakte. Uit zelfverdediging reageerde hij met een vuistslag in het gezicht van klager. Het was niet mogelijk een andere vorm van geweld toe te passen, zoals de wapenstok of pepperspray, of de noodknop in te drukken, daar had hij niet eens tijd voor.
5.2.4.
Uit de verklaringen van de hoofdagent komt het volgende naar voren.
Toen hij uit de politieauto stapte hoorde hij dat de agent tegen klager zei dat deze niet bijdehand moest doen en moest doorlopen. Hij zag dat klager dicht tegen de agent aan ging staan en kennelijk de confrontatie met hem zocht. Klager maakte geen aanstalten om weg te lopen, maar ging vrijwel tegen de agent aan staan; de hoofdagent vond dat klager irritant, behoorlijk recalcitrant en respectloos bezig was. De agent zei opnieuw tegen klager dat hij door moest lopen; dat deed deze weer niet, waarop ook de hoofdagent tegen klager zei dat hij door moest lopen. Ook daarop reageerde deze niet. De hoofdagent zei toen: ‘Ik vorder je dat je doorloopt’, hetgeen niet gebeurde: klager bleef staan. De hoofdagent gaf klager een duw in de richting van de Kruisstraat. Vervolgens kwam de agent in de richting van klager. Klager sloeg toen de agent meermaals met zijn vuist op diens lichaam en in het gezicht. Klager ging helemaal ‘door het lint’. Toen de hoofdagent zijn collega te hulp schoot, richtte klagers geweld zich ook tegen hem. Er was geen mogelijkheid om een aangeleerde aanhoudingtechniek toe te passen; klager schopte en sloeg op hem in. Om zichzelf en de agent daartegen te verdedigen en om klager onder controle te brengen en hem aan te houden sloeg hij klager met gebalde vuisten op zijn middel en gezicht. Toen klager op zijn buik op de grond lag maakte hij trappende bewegingen met zijn benen en zijn lichaam schudde heen en weer.
Onderwijl bemoeiden twee andere mannen (klagers broer en [naam 8] ) zich met de poging om klager aan te houden; zij maakten slaande en schoppende bewegingen in de richting van beide politiemensen en enkele daarvan waren raak.
In zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft de hoofagent verklaard in de (destijds) 17 jaar dat hij werkzaam is bij de politie slechts één keer een vergelijkbare situatie die zo extreem is te hebben meegemaakt.
5.2.5.
Een getuige ( [naam 8] ), een bekende van klager, heeft verklaard dat hij zag dat klager een woordenwisseling (ruzie) had met de agent. De hoofdagent stapte uit een busje; die gaf klager een duw. Klager haalde met de vuist uit naar de politieman. De politieman haalde toen – ook met de vuist – naar klager uit. De andere politieman deed dat ook en toen kwam klager op de grond terecht. Meteen kwamen er ook andere politiemensen op af. De politiemensen bleven doorslaan. De getuige heeft geprobeerd de politiemensen van beklaagde af te halen.
5.2.6.
Een andere bekende van klager ( [getuige] ) was vanaf ongeveer 03.30 uur in diens gezelschap die nacht in dezelfde club geweest. Zij stond op ongeveer 10 meter afstand en hoorde op een gegeven moment het geluid van vuisten en geschreeuw. Toen zij zich omdraaide zag zij dat klager heen en weer vloog en dat verschillende politiemensen klager, die stond, met vuisten sloegen. Kort daarna lag klager op de grond; zij had de indruk dat de agenten hem op zijn buik op de grond wilde krijgen, in ieder geval kregen ze hem door duwen of trekken naar de grond. Toen klager op de grond lag ging zijn lichaam heen en weer.
5.2.7.
Collega’s van beklaagden ( [naam 9] en [naam 10] ) hebben met hun fietsen geprobeerd beklaagden tegen het publiek te beschermen. Eerstgenoemde heeft verklaard dat toen hij ter plaatse kwam, hij zag dat twee collega’s met klager naar de grond vielen en dat klager zich vasthield aan een paaltje. Om hen heen stonden groepjes mensen, in totaal ongeveer dertig personen; er werd geschreeuwd en enkele mannen gedroegen zich agressief. Daaronder was klagers broer, die schoppende en slaande bewegingen maakte in de richting van de beide beklaagden en [naam 9] .
5.3.
Toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het toetsingskader met betrekking tot de rechtmatigheid van politieoptreden wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in:
 Artikel 7 van de Politiewet 2012, voor zover hier van belang:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(…)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
 Artikel 1, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (2012), voor zover hier van belang:
In dit besluit wordt verstaan onder:
b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;
c. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen.
 Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman, voor zover hier van belang:
Terughoudendheid met geweldgebruik
-
Terughoudendheid: de politie is terughoudend met het toepassen van geweld. Het uitgangspunt is: ‘geen geweldgebruik, tenzij…’
-
De-escalatie: politieoptreden is gericht op de-escalatie. Dit betekent echter ook dat juist stevig optreden (met geweld) in bepaalde situaties geoorloofd is als de de-escalatie het uiteindelijke doel is, bijvoorbeeld in geval van groepen waarbij sprake is van een geëscaleerde, hectische/chaotische situatie dan wel (ernstige) verstoring van de openbare orde.
-
Vervelend, irritant of onbeschoft gedrag: alleen vervelend, irritant of onbeschoft gedrag van de burger mag niet leiden tot gebruik van geweld. Van de politie mag worden verwacht dat zij zich hierdoor niet laat uitdagen tot verdere escalatie en zich in een moeilijke of ongemakkelijke situatie weet te beheersen.
Slaan op kwetsbare lichaamsonderdelen (gezicht, hoofd of kruis)
-
Hoofdregel: het slaan op kwetsbare lichaamsdelen het hoofd, het gezicht of het kruis, kan ernstig letsel tot gevolg hebben en is in beginsel niet geoorloofd.
-
Hoofd vs. gezicht: slaan op het hoofd is minder ingrijpend dan slaan in het gezicht. Een vuistslag in het gezicht is in beginsel niet geoorloofd.
-
Vlakke hand vs. vuist: het slaan in het gezicht of op het hoofd met de vlakke hand is minder ingrijpend dan het geven van een vuistslag in het gezicht of op het hoofd.
Indien het optreden van beklaagde(n) niet is te baseren op een wettelijk voorschrift, moet bezien worden of het aannemelijk is dat met succes een beroep gedaan zou kunnen worden op noodweer of noodweerexces. Evenals iedere burger kan immers ook de politiefunctionaris zich daarop beroepen.
5.4.
De overwegingen van het hof.
In deze zaak heeft het bureau VIK van de politie onderzoek gedaan. Ook in de strafzaak tegen klager is onderzoek gedaan, onder andere door de rechter-commissaris. In het kader van dat strafrechtelijk onderzoek zijn geen verdere onderzoekswensen naar voren gebracht. Naar het oordeel van het hof voldoet het dossier aan de eisen die daaraan qua volledigheid gesteld kunnen worden. Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Het hof constateert op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven dat de lezing van klager dat hij met de agent over ‘koetjes en kalfjes’ sprak en, zo begrijpt het hof, er geen enkele aanleiding was om hem aan te houden en dat hij uit het niets een klap kreeg, geen steun vindt in de verklaringen van omstanders. Het was klager die de eerste vuistslag gaf of dat in ieder geval probeerde.
Het hof ziet geen aanwijzingen op grond waarvan twijfel gerechtvaardigd zou zijn aan de juistheid van de door de agent en de hoofdagent afgelegde verklaringen. Daaruit komt naar voren dat klager zich ten opzichte van de agent ongepast gedroeg, hij de agent in diens werk hinderde en dat hij niet gevoelig bleek voor, aanvankelijk verbale (‘wegwezen’), en daarna fysieke correctie (duwen in de hem aangewezen richting) door beide politiemensen. Het is begrijpelijk dat de agent en de hoofdagent de indruk kregen dat klager niet alleen niet wilde meewerken met de politie, maar zelfs doorging met tegenwerken. Als dat al niet voldoende was, vormde de vuistslag naar het gezicht van de agent voldoende reden om klager aan te houden. Toen hem was gezegd dat hij was aangehouden, verzette klager zich daartegen.
Voor beide politiemensen zat er in deze situatie niets anders op (subsidiariteit) dan de graad van het toe te passen geweld te verhogen om de aanhouding gestalte te geven. Bij de inspanningen die zij daartoe verrichtten werden zij belemmerd door omstanders; de agent is door een omstander in de rug getrapt.
Het beklag ziet op twee momenten van geweldstoepassing, te weten
- (a) de reactie van de agent op klagers uithaal;
- (b) de daaropvolgende aanhouding van klager door beide beklaagden.
Ad (a):
Het hof is van oordeel dat de vuistslag die de agent klager heeft gegeven in de omstandigheden als hiervoor geschetst binnen de grenzen van het binnen de ambtsinstructie toelaatbare geweld valt. Maar zelfs als dit anders zou zijn, is er een gerede kans dat de agent een succesvol beroep op noodweer zou kunnen doen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer hoeft voor de strafrechter niet komen vast te staan dat een en ander is verlopen zoals beklaagde verklaart; voldoende is dat
aannemelijkis dat beklaagde sloeg ter verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, en dat dit slaan een noodzakelijke en proportionele verdediging was.
Het hof verwacht dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – voor zover hij al van oordeel zou zijn dat de hier toegepaste vuistslag op basis van de ambtsinstructie of anderszins niet rechtmatig zou zijn – wel aannemelijk zou vinden dat er voor beklaagde op dat moment sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, die bestond uit de vuistslag die klager in de richting van het gezicht van de agent maakte. Het beroep van de agent op noodweer zou dan ook gehonoreerd worden. De strafrechter zal in dat geval niet toekomen aan een veroordeling van de agent.
Ad (b)
Beklaagden waren bij de aanhouding in de rechtmatige uitoefening van hun bediening als bedoeld in artikel 7 van de Politiewet en derhalve bevoegd geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken.
Het geweld dat beklaagden tegen klager in het kader van zijn aanhouding hebben toegepast bestond uit het slaan in het gezicht en tegen het lichaam van klager; beklaagden hebben verklaard dat er geen andere mogelijkheid was om het verzet van klager te breken. Beklaagden werden onderwijl gedurende de aanhouding door omstanders belaagd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de toedracht acht het hof de inschatting van beklaagden begrijpelijk: met klager, noch de omstanders viel goed garen te spinnen.
Hoewel het slaan op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd in beginsel vermeden moet worden, kan dat in bijzondere gevallen passen binnen de door de politie op dat moment uit te oefenen taak. Passend acht het hof in casu het slaan in het gezicht of tegen het lichaam door beklaagde(n) om klager onder controle te krijgen. Klagers gedrag, zijn uithaal en zijn daarop volgende verzet tegen zijn aanhouding – aan het einde van een uitgaansnacht in het centrum van Haarlem – waarbij de beklaagden ook door anderen dan klager werden aangevallen, mocht en moest worden gebroken door de beklaagden, terwijl er daarbij voor beklaagden geen mogelijkheid was om gebruik te maken van aangeleerde aanhoudingtechnieken.
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven toetsingskaders komt het hof tot de conclusie dat in dit geval de slagen in het gezicht en/of op het lichaam als noodzakelijk, adequaat en proportioneel kunnen worden aangemerkt.
Dat betekent dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen naar het oordeel van het hof ten aanzien van de beklaagden niet tot een veroordeling zou komen.
Voor zover klager meent dat de hiervoor geschetste toedracht vergelijkbaar zou zijn met die van een zaak waarin het hof recentelijk vervolging heeft gelast [1] , merkt het hof op dat in de aangehaalde uitspraak sprake was van een situatie van geweldsuitoefening binnen de muren van een politiebureau tijdens de insluitingsfouillering. Betrokkene werkte daaraan niet mee, maar was niet actief gewelddadig. Die situatie is niet vergelijkbaar met het politieoptreden op de openbare weg zoals in deze zaak, waarin klager het politieoptreden hinderde en er sprake is van – niet alleen door klager – tegen de politie gericht actief geweld.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er goede redenen zijn om geen vervolging tegen beklaagden te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 3 augustus 2018 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, J.L. Bruinsma en M. Senden, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en, bij afwezigheid van de voorzitter en de griffier, alleen ondertekend door de oudste raadsheer.

Voetnoten

1.ECLI:NLGHAMS:2016:4437