5.4.De overwegingen van het hof.
In deze zaak heeft het bureau VIK van de politie onderzoek gedaan. Ook in de strafzaak tegen klager is onderzoek gedaan, onder andere door de rechter-commissaris. In het kader van dat strafrechtelijk onderzoek zijn geen verdere onderzoekswensen naar voren gebracht. Naar het oordeel van het hof voldoet het dossier aan de eisen die daaraan qua volledigheid gesteld kunnen worden. Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Het hof constateert op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven dat de lezing van klager dat hij met de agent over ‘koetjes en kalfjes’ sprak en, zo begrijpt het hof, er geen enkele aanleiding was om hem aan te houden en dat hij uit het niets een klap kreeg, geen steun vindt in de verklaringen van omstanders. Het was klager die de eerste vuistslag gaf of dat in ieder geval probeerde.
Het hof ziet geen aanwijzingen op grond waarvan twijfel gerechtvaardigd zou zijn aan de juistheid van de door de agent en de hoofdagent afgelegde verklaringen. Daaruit komt naar voren dat klager zich ten opzichte van de agent ongepast gedroeg, hij de agent in diens werk hinderde en dat hij niet gevoelig bleek voor, aanvankelijk verbale (‘wegwezen’), en daarna fysieke correctie (duwen in de hem aangewezen richting) door beide politiemensen. Het is begrijpelijk dat de agent en de hoofdagent de indruk kregen dat klager niet alleen niet wilde meewerken met de politie, maar zelfs doorging met tegenwerken. Als dat al niet voldoende was, vormde de vuistslag naar het gezicht van de agent voldoende reden om klager aan te houden. Toen hem was gezegd dat hij was aangehouden, verzette klager zich daartegen.
Voor beide politiemensen zat er in deze situatie niets anders op (subsidiariteit) dan de graad van het toe te passen geweld te verhogen om de aanhouding gestalte te geven. Bij de inspanningen die zij daartoe verrichtten werden zij belemmerd door omstanders; de agent is door een omstander in de rug getrapt.
Het beklag ziet op twee momenten van geweldstoepassing, te weten
- (a) de reactie van de agent op klagers uithaal;
- (b) de daaropvolgende aanhouding van klager door beide beklaagden.
Ad (a):
Het hof is van oordeel dat de vuistslag die de agent klager heeft gegeven in de omstandigheden als hiervoor geschetst binnen de grenzen van het binnen de ambtsinstructie toelaatbare geweld valt. Maar zelfs als dit anders zou zijn, is er een gerede kans dat de agent een succesvol beroep op noodweer zou kunnen doen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer hoeft voor de strafrechter niet komen vast te staan dat een en ander is verlopen zoals beklaagde verklaart; voldoende is dat
aannemelijkis dat beklaagde sloeg ter verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, en dat dit slaan een noodzakelijke en proportionele verdediging was.
Het hof verwacht dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – voor zover hij al van oordeel zou zijn dat de hier toegepaste vuistslag op basis van de ambtsinstructie of anderszins niet rechtmatig zou zijn – wel aannemelijk zou vinden dat er voor beklaagde op dat moment sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, die bestond uit de vuistslag die klager in de richting van het gezicht van de agent maakte. Het beroep van de agent op noodweer zou dan ook gehonoreerd worden. De strafrechter zal in dat geval niet toekomen aan een veroordeling van de agent.
Ad (b)
Beklaagden waren bij de aanhouding in de rechtmatige uitoefening van hun bediening als bedoeld in artikel 7 van de Politiewet en derhalve bevoegd geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken.
Het geweld dat beklaagden tegen klager in het kader van zijn aanhouding hebben toegepast bestond uit het slaan in het gezicht en tegen het lichaam van klager; beklaagden hebben verklaard dat er geen andere mogelijkheid was om het verzet van klager te breken. Beklaagden werden onderwijl gedurende de aanhouding door omstanders belaagd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de toedracht acht het hof de inschatting van beklaagden begrijpelijk: met klager, noch de omstanders viel goed garen te spinnen.
Hoewel het slaan op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd in beginsel vermeden moet worden, kan dat in bijzondere gevallen passen binnen de door de politie op dat moment uit te oefenen taak. Passend acht het hof in casu het slaan in het gezicht of tegen het lichaam door beklaagde(n) om klager onder controle te krijgen. Klagers gedrag, zijn uithaal en zijn daarop volgende verzet tegen zijn aanhouding – aan het einde van een uitgaansnacht in het centrum van Haarlem – waarbij de beklaagden ook door anderen dan klager werden aangevallen, mocht en moest worden gebroken door de beklaagden, terwijl er daarbij voor beklaagden geen mogelijkheid was om gebruik te maken van aangeleerde aanhoudingtechnieken.
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven toetsingskaders komt het hof tot de conclusie dat in dit geval de slagen in het gezicht en/of op het lichaam als noodzakelijk, adequaat en proportioneel kunnen worden aangemerkt.
Dat betekent dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen naar het oordeel van het hof ten aanzien van de beklaagden niet tot een veroordeling zou komen.
Voor zover klager meent dat de hiervoor geschetste toedracht vergelijkbaar zou zijn met die van een zaak waarin het hof recentelijk vervolging heeft gelast, merkt het hof op dat in de aangehaalde uitspraak sprake was van een situatie van geweldsuitoefening binnen de muren van een politiebureau tijdens de insluitingsfouillering. Betrokkene werkte daaraan niet mee, maar was niet actief gewelddadig. Die situatie is niet vergelijkbaar met het politieoptreden op de openbare weg zoals in deze zaak, waarin klager het politieoptreden hinderde en er sprake is van – niet alleen door klager – tegen de politie gericht actief geweld.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er goede redenen zijn om geen vervolging tegen beklaagden te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.