Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
2006, daarbij uit te sluiten. In deze brief is voorts vermeld dat Ajax doende is te berekenen of [appellant] aanspraak heeft op een bonus en dat Ajax [appellant] daarover zal informeren. Ook deze passage kan het hof niet goed in overeenstemming brengen met de door Chubb verdedigde uitleg omdat niet goed valt in te zien welke zin een berekening en het informeren van [appellant] zouden hebben bij aanvaarding van die uitleg. Aan het slot van de brief van 21 februari 2007 is opnieuw vermeld dat Ajax zal afrekenen per 1 januari 2007. De vervolgens geformuleerde finale kwijting betekent in de woorden van de brief dat [appellant] “geen aanspraak meer kan maken op de vorderingen zoals geformuleerd in uw brief van 9 februari 2007, en welke andere vorderingen dan ook”. De hier geciteerde uitleg kan niet juist zijn omdat uit de eigen stellingen van Chubb volgt dat ook in haar visie in elk geval nog een deel van de aanspraken van [appellant] genoemd in de brief van 9 februari 2007 (vakantiedagen en vakantiegeld) gehonoreerd zou worden. Daartegenover staat dat de finale kwijting in de door [appellant] verdedigde uitleg daarvan in zoverre redelijke zin had dat [appellant] daarmee afstand deed van zijn eerdere aanspraak op loon over januari 2007 en de wettelijke verhoging daarover. [appellant] klaagt dat de kantonrechter bij de uitleg betekenis heeft toegekend aan de uiteenzetting in de brief van 21 februari 2007 over schending van postcontractuele verplichtingen door [appellant] . Hij betoogt, zo begrijpt het hof, dat de verwijten van Ajax niet zwaarwegend en relevant konden zijn omdat hij maar een servicemonteur was en niet over speciale kennis over Ajax beschikte, zodat het concurrentiebeding geen stand zou kunnen houden. Het hof stelt vast dat Chubb op dit betoog niet, althans niet gemotiveerd is ingegaan. Chubb heeft ook niet betwist dat [appellant] een jaarinkomen had van € 19.707,-. Ook tegen de achtergrond hiervan ligt de door Chubb verdedigde uitleg van de finale kwijting niet voor de hand: enerzijds is niet aannemelijk dat de overtreding door [appellant] van het concurrentieverbod gezien diens positie een grote kwestie was voor Ajax, waarvoor zij substantieel wisselgeld kon verlangen. Anderzijds is niet aannemelijk dat [appellant] zonder slag of stoot een in verhouding tot zijn inkomen mogelijk zeer substantiële bonus (over 2005 nog € 7.820,- bruto) zou prijsgeven. Mogelijk heeft Ajax met haar brief van 21 februari 2007 wel bedóeld tot uitdrukking te brengen dat de finale kwijting zich ook zou uitstrekken tot de bonus over 2006, maar zodanige bedoeling is niet beslissend voor de uitleg daarvan. Chubb heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die, niettegenstaande het voorgaande, ertoe nopen haar uitleg te aanvaarden. Hierbij verdient opmerking dat, zoals hierna zal blijken, uitgangspunt is dat [appellant] destijds als werknemer van Ajax recht had op een bonus over 2006 en dat het verweer van Chubb dat [appellant] dat recht heeft prijsgegeven door finale kwijting overeen te komen, moet worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten daarom op Chubb. Hiermee strookt dat, indien al twijfel mocht bestaan over de juiste uitleg van de finale kwijting, die twijfel niet in het nadeel van [appellant] strekt.