In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 door gevaarlijk rijgedrag te vertonen. Dit omvatte onder andere het met hoge snelheid achteruitrijden, het negeren van een stopteken en het rijden over het trottoir, wat leidde tot gevaar voor andere weggebruikers. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €800, die bij niet-betaling kon worden omgezet in 16 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 juli 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.
De straf die door het hof werd opgelegd, was gelijk aan die van de kantonrechter, namelijk een geldboete van €800, te vervangen door 16 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar zag geen reden om de straf te matigen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot de eerder genoemde straf en heeft de zaak verder afgedaan.