ECLI:NL:GHAMS:2018:2801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
200.232.161
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende aannemelijkheid van nakoming verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Appellante had eerder, op 25 januari 2018, beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2018, waarin haar verzoek tot schuldsanering was afgewezen. Tijdens de zitting op 20 februari 2018 was appellante aanwezig, vergezeld van haar beschermingsbewindvoerder en haar advocaat, mr. J.M. Tason Avila.

Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat zij zich niet aan de verplichtingen van de schuldsanering zou kunnen houden. Ze verwees naar een moeilijke periode in haar leven, waaronder het overlijden van haar broer in 2013, wat leidde tot psychosociale problemen. Appellante stelde dat ze inmiddels weer op de goede weg was en dat ze recentelijk had gesolliciteerd.

Het hof oordeelde echter dat, ondanks de verbeteringen in de situatie van appellante, er onvoldoende bewijs was dat zij in staat zou zijn om de verplichtingen van de schuldsanering na te komen. Het hof wees op het feit dat appellante nog onder behandeling was van een psycholoog en dat haar sollicitatieactiviteiten slechts recentelijk waren gestart. Gezien deze omstandigheden werd het verzoek tot schuldsanering afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.232.161/01
rekestnummer rechtbank : C 13/639551/FT RK 17/2385 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [Y] ,
appellante,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 25 januari 2018 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2018, waarbij het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2018. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, vergezeld van haar beschermingsbewindvoerder, Y. Adoui, en bijgestaan door mr. Tason Avila voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [appellante] op 14 en 16 februari 2018 nader overgelegde stukken. [appellante] heeft verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat [appellante] zich niet aan de verplichtingen uit de schuldsanering zou kunnen houden. [appellante] heeft inderdaad een moeilijke periode gehad, waarin onder andere in 2013 haar broer onder bedenkelijke omstandigheden is overleden. Zij heeft toen veel stress gehad, slikte medicatie en had moeite met zelfredzaamheid. Informatie uit die tijd, die gevoegd was bij een verzoek schuldsanering in 2015, is per omissie bij het onderhavige verzoek gevoegd, hetgeen een vertekend beeld geeft. [appellante] benadrukt dat het thans goed met haar gaat, dat zij nog maar 1 uur per week contact heeft met de psycholoog en dat dit binnenkort verder afgebouwd gaat worden en dat zij graag weer aan het arbeidsproces wil deelnemen en daartoe sollicitaties heeft verricht. Bovendien krijgt zij sinds juni 2016 hulp van een beschermingsbewindvoerder.
2.2
Ingevolge artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Faillissementswet wordt een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
2.3
Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is verhandeld, blijkt het volgende. [appellante] heeft blijkens haar eigen verklaring uit 2015 en een brief van Madi schuldhulpverlening van 24 november 2017 jarenlang - van 2013 tot 2017 - psychosociale en maatschappelijke problemen gehad. In het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is als verklaring van [appellante] opgenomen dat zij last heeft van maagzuur en de stress niet meer aankan. Weliswaar stelt [appellante] dat haar woorden niet juist zijn geïnterpreteerd, maar een afdoende verklaring voor een en ander heeft zij niet gegeven. [appellante] stelt wel dat de brief van Madi is gebaseerd op oude gegevens, maar gebleken is dat zij zich op trede 1 van de re-integratieladder bevindt, hetgeen betekent dat [appellante] een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en dat zij vanwege - in dit geval - psychische belemmeringen en/of andere persoonlijke omstandigheden niet te belasten is met werk, een traject of activering. Zoals in de brief van Madi staat zal allereerst deze problematiek die sterk tot uiting komt in de dagelijkse zelfredzaamheid, aangepakt moeten worden alvorens enige vorm van activering kan worden aangeboden. [appellante] stelt weliswaar dat het inmiddels beter met haar gaat, maar recente gegevens waaruit dit volgt ontbreken in het dossier. De overgelegde sollicitatiebescheiden hebben slechts betrekking op de afgelopen maand. Niet is gebleken dat [appellante] ook in de periode daarvóór heeft gesolliciteerd. Daarnaast staat [appellante] op dit moment nog onder behandeling van een psycholoog. De stelling van [appellante] dat zij deze behandeling afbouwt, blijkt niet uit de brief van 14 februari 2018 van de behandelend psycholoog. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] op de goede weg is om haar psychische problemen aan te pakken hetgeen wordt bevestigd door de beschermingsbewindvoerder, maar dat gezien het stadium van de behandeling, de omstandigheid dat zij eerst sinds kort sollicitatieactiviteiten verricht en recente gegevens met betrekking tot de persoonlijke toestand van [appellante] in het dossier ontbreken, is thans onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] de zware verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
2.4
Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D.J. Oranje en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.