Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
Huurder nimmer beroep kan doen op huurbescherming, huurprijsbescherming en/of ontruimingsbescherming;
primairde huurovereenkomst te ontbinden en [appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te veroordelen tot ontruiming van de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis,
subsidiair[appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te veroordelen tot ontruiming van de woning uiterlijk op 31 december 2016 en
meer subsidiairde datum van het einde van de huurovereenkomst vast te stellen op 15 juli 2019 en [appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te veroordelen tot ontruiming van de woning uiterlijk op 14 juli 2019, in alle gevallen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten (met wettelijke rente). Zij hebben daartoe primair gesteld, kort gezegd, dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, nu zij de woning in strijd met de huurovereenkomst mede in gebruik geeft aan [X] , de woning bedrijfsmatig gebruikt en overlast aan omwonenden veroorzaakt. Subsidiair stellen zij dat zij met [appellante] een tijdelijke huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur hebben gesloten en dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig tegen 1 januari 2017 hebben opgezegd. Ten slotte vorderen zij, voor het geval dat de huuropzegging tegen 1 januari 2017 niet rechtsgeldig is en aan [appellante] wel een beroep op huurbescherming toekomt, meer subsidiair vaststelling van het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst op 15 juli 2019. [appellante] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
grief 1en
grief 2tevergeefs zijn voorgesteld.