ECLI:NL:GHAMS:2018:2693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
23-000102-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis belastingfraude met aanzienlijke bedragen en valse aangiften

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte was veroordeeld voor belastingfraude. De verdachte had in de jaren 2010 en 2012 opzettelijk valse belastingaangiften ingediend voor twee BV's, waardoor hij ten onrechte substantiële bedragen aan omzetbelasting terugvorderde van de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 maart 2012 meermalen onjuiste aangiften heeft gedaan, wat resulteerde in een schade van meer dan een half miljoen euro voor de overheid. De verdachte heeft ook valse facturen opgesteld en deze ter inzage verstrekt aan de Belastingdienst om zijn boekhouding te legitimeren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen voor zijn handelen. De straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000102-15
datum uitspraak: 30 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-845045-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2016 en 16 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
[bedrijf 1] op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 maart 2012 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, waaronder: de aangifte(n) omzetbelasting op naam gesteld van [bedrijf 1] over het/de volgende tijdvak(ken):
-maart 2010 (AH-024a) en/of
-april 2010 (AH-024b) en/of
-mei 2010 (AH-024c) en/of
-juni 2010 (AH-024d) en/of
-juli 2010 (AH-024e) en/of
-januari 2012 (AH-024f) en/of
-februari 2012 (AH-024g)
immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of zijn mededader(s) (telkens) op/in het/de bij/naar (de) Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangifte(n) omzetbelasting telkens opzettelijk (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of bedrag(en) aan totaal terug te vragen belasting opgegeven en/of laten opgeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) voornoemd(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitenlijk leiding heeft gegeven;
2:
[bedrijf 1] op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 maart 2012 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, waaronder: de aangifte(n) omzetbelasting op naam gesteld van [bedrijf 1] over het/de volgende tijdvak(ken):
-mei 2010 (AH-025a) en/of
-juni 2010 (AH-025b) en/of
-januari 2012 (AH-025c) en/of
-februari 2012 (AH-025d)
immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of zijn mededader(s) (telkens) op/in het/de bij/naar (de) Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangifte(n) omzetbelasting telkens opzettelijk (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of bedrag(en) aan totaal terug te vragen belasting opgegeven en/of laten opgeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) voornoemd(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3:
[bedrijf 1] op of omstreeks 28 maart 2012 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) (als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan) boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in valse en/of in vervalste vorm voor raadpleging beschikbaar heeft/hebben gesteld, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (op voornoemde tijd en plaats) (de) administratie en/of (de) boekhouding (van [bedrijf 1]) aan één of meer medewerker(s) van de Belastingdienst beschikbaar gesteld terwijl daarin één of meer valse en/of vervalste facturen ten name van [bedrijf 2] (D-010, D-011, D-028, D-032 tot en met D-039 en D-040) waren/zijn opgenomen (met als doel om een recht op aftrek van voorbelasting (omzetbelasting) aan te tonen),
tot het plegen van welk voornoemd(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4:
[bedrijf 1] op of omstreeks 28 maart 2012 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) (als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan) boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in valse en/of in vervalste vorm voor raadpleging beschikbaar heeft/hebben gesteld, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (op voornoemde tijd en plaats) (de) administratie en/of (de) boekhouding (van [bedrijf 1]) aan één of meer medewerker(s) van de Belastingdienst beschikbaar gesteld terwijl daarin één of meer valse en/of vervalste facturen ten name van [bedrijf 2] (D-012, D-013, D-025, D-026, D-027, D-029 en D-030) waren/zijn opgenomen (met als doel om een recht op aftrek van voorbelasting (omzetbelasting) aan te tonen),
tot het plegen van welk voornoemd(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
5:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juni 2010 tot en met 31 december 2010, althans in het jaar 2010 en/of op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
6 maart 2012 tot en met 31 maart 2012, althans in het jaar 2012 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- ( een) geldbedrag van circa 55.826,- (in het jaar 2010), en/of
- ( een) geldbedrag van circa 244.475,- (in het jaar 2012),
althans (een) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik van heeft gemaakt, en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende van voornoemd(e) geldbedrag(en) is en/of voorhanden heeft/hebben gehad, (door bedoelde geldbedrag(en) over te maken naar (een) gelieerde onderneming(en) en/of naar (een) rekening(en) op naam van verdachte(n), nadat teruggaaf van omzetbelasting was verkregen), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf (te weten: het overtreden van artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
[bedrijf 1] in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 maart 2012 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist heeft gedaan te weten: de aangiften omzetbelasting op naam gesteld van [bedrijf 1] over de volgende tijdvakken:
-maart 2010 (AH-024a) en
-april 2010 (AH-024b) en
-mei 2010 (AH-024c) en
-juni 2010 (AH-024d) en
-juli 2010 (AH-024e) en
-januari 2012 (AH-024f) en
-februari 2012 (AH-024g)
immers heeft [bedrijf 1] telkens in de naar de Inspecteur der Belastingen ingezonden digitale aangifte omzetbelasting opzettelijk een onjuist bedrag aan [terug te vragen belasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke voornoemde feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven;
2:
[bedrijf 1] in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 maart 2012 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist heeft gedaan, te weten: de aangiften omzetbelasting op naam gesteld van [bedrijf 1] over de volgende tijdvakken:
-mei 2010 (AH-025a) en
-juni 2010 (AH-025b) en
-januari 2012 (AH-025c) en
-februari 2012 (AH-025d)
immers heeft [bedrijf 1] telkens in de naar de Inspecteur der Belastingen ingezonden digitale aangifte omzetbelasting opzettelijk een onjuist bedrag aan terug te vragen belasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke voornoemde feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven;
3:
[bedrijf 1] op 28 maart 2012 in Nederland, opzettelijk, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan deze in valse vorm voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld, immers heeft [bedrijf 1] op voornoemde tijd en plaats de administratie en boekhouding van [bedrijf 1] aan medewerkers van de Belastingdienst beschikbaar gesteld, terwijl daarin valse facturen ten name van [bedrijf 2] (D-010, D-011, D-028, D-032 tot en met D-039 en D-040) waren opgenomen, met als doel om een recht op aftrek van voorbelasting (omzetbelasting) aan te tonen),
tot het plegen van welk voornoemd feit verdacht opdracht heeft gegeven;
4:
[bedrijf 1] op 28 maart 2012 in Nederland, opzettelijk, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld, immers heeft [bedrijf 1] op voornoemde tijd en plaats de administratie en boekhouding van [bedrijf 1] aan medewerkers van de Belastingdienst beschikbaar gesteld terwijl daarin valse facturen ten name van [bedrijf 2] (D-012, D-013, D-025, D-026, D-027, D-029 en D-030) waren opgenomen, met als doel om een recht op aftrek van voorbelasting (omzetbelasting) aan te tonen),
tot het plegen van welk voornoemd feit verdacht opdracht heeft gegeven;
5:
hij in de periode van 18 juni 2010 tot en met 31 december 2010 en in de periode van 6 maart 2012 tot en met 31 maart 2012, in Nederland, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van circa 55.826,- (in het jaar 2010), en
- een geldbedrag van circa 244.475,- (in het jaar 2012),
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten: het overtreden van artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
opdracht geven tot het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert telkens op:
opdracht geven tot het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot dertien (13) maanden gevangenisstraf waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren voor feit 1, 2 en 5 en tot telkens een (1) maand hechtenis voor feit 3 en 4.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot achttien (18) maanden gevangenisstraf waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit paniek. Hij heeft steeds ontkend, maar is kort geleden vader geworden en wil nu schoon schip maken, en heeft daarom een bekennende verklaring afgelegd. Sinds het tenlastegelegde heeft hij zich niet opnieuw schuldig gemaakt aan dergelijke vergrijpen, terwijl hij wel opnieuw bedrijven heeft opgericht waarvan een bedrijf failliet is verklaard. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht de verdachte een andere straf op te leggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft hij verzocht een zeer beperkte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in 2010 en in 2012 schuldig gemaakt aan belastingfraude, door (voor twee BV’s) over elf maanden telkens opzettelijk valse belastingaangiften voor de omzetbelasting in te dienen. Op deze manier heeft hij ten onrechte substantiële bedragen omzetbelasting teruggevraagd en van de Belastingdienst ontvangen. Vervolgens heeft hij, toen hij aan een boekenonderzoek werd onderworpen, valse facturen opgesteld en ter inzage verstrekt om de boekhouding kloppend te doen lijken. Tot slot heeft de verdachte het van de Belastingdienst ontvangen geld niet terugbetaald maar uitgegeven.
Een van de bank ontvangen lening heeft hij (hoewel hij ter zitting heeft verklaard dat de lening voor
het terugbetalen van het geld aan de Belastingdienst was aangegaan) daartoe niet aangewend. Dat de verdachte - zoals de raadsman stelt - werd bewogen door ‘paniek’ treft geen doel, aangezien de fraude
is begaan over de maanden vanaf maart 2010 tot en met februari 2012 en zich daarmee uitstrekt over
een lange periode zodat van een plotselinge panieksituatie geen sprake kan zijn geweest.
Met deze belastingfraude was ruim een half miljoen euro gemoeid (waarvan door de Belastingdienst ruim drie ton euro is uitbetaald) en de verdachte is hierbij op structurele en planmatige wijze te werk gegaan. Hij heeft de verantwoordelijkheden die de wet aan een ondernemer stelt, niet serieus genomen
en de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden. Voorts heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde - voor bonafide ondernemers zeer belangrijke - systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane belastingaangifte en onderliggende administratie wordt vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gezien deze oriëntatiepunten en de hiervoor vermelde omstandigheden acht het hof oplegging van een gevangenisstraf met een aanzienlijk onvoorwaardelijk deel, en een straf die hoger is dan door de rechtbank opgelegd, aangewezen.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij ter terechtzitting bij het hof de verantwoordelijkheid van zijn handelen heeft genomen. Zijn toezegging de Belastingdienst terug te betalen wordt evenwel niet in zijn voordeel uitgelegd, nu de verdachte daarmee (ondanks zijn – zoals hij ter zitting heeft verklaard – ruime inkomen) nog geen begin van uitvoering heeft gemaakt.
Tot slot is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, omdat op 7 januari 2015 hoger beroep is ingesteld en het hof op 30 juli 2018 arrest wijst. Het hof zal daarom in plaats van de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf opleggen van achttien (18) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
en de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 30 juli 2018.