ECLI:NL:GHAMS:2018:2692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
23-003079-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van een portier in het uitgaansleven te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 14 augustus 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor mishandeling van een portier in het uitgaansleven te Amsterdam op 16 juni 2017. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een geldboete van 400 euro, subsidiair acht dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat het bewijsminimum niet was gehaald en dat de verdachte had gehandeld uit noodweer. Het hof heeft echter de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en het beroep op noodweer verworpen. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk de confrontatie was aangegaan en dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever had mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een geldboete van 500 euro op, met de mogelijkheid van tien dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof oordeelde dat de ernst van de mishandeling, die plaatsvond in een uitgaanssituatie, een passende straf vereiste. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003079-17
datum uitspraak: 30 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-108551-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door
de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [slachtoffer]
heeft mishandeld door hem in zijn gezicht, althans tegen het lichaam te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Primair omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald, omdat alleen de aangever spreekt van een klap. Subsidiair heeft de verdachte gehandeld uit noodweer, dan wel putatief noodweer. De verdachte is min of meer van de trap geduwd, krabbelde op, ging verhaal halen en voelde zich nog steeds bedreigd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het primaire verweer wordt verworpen. Het hof gaat uit van de verklaringen van de aangever en
de getuige, zoals kort na het voorval, afgelegd tegenover de politie. Het hof acht deze - consistente - verklaringen betrouwbaarder dan de verklaringen die bijna een jaar later bij de raadsheer-commissaris zijn afgelegd. Het hof gaat er dan ook aan voorbij dat de getuige bij de raadsheer-commissaris verklaart dat de verdachte de aangever ‘aanviel in de vorm van een sprong’.
Het beroep op noodweer danwel putatief noodweer stelt het hof eveneens terzijde. Het hof stelt op basis van de verklaring van de aangever en de getuige het volgende vast.
De verdachte is na vervelend gedrag bij de uitgang van de bar door de aangever geforceerd naar buiten geleid. De verdachte - die ten overstaan van de politie heeft bevestigd dat hij teveel had gedronken en zich niets meer kon herinneren - is hierbij van de trap gevallen. De aangever heeft vervolgens onderaan de trap gecontroleerd en vastgesteld dat de verdachte in orde was. Hierna is de aangever de trap weer opgelopen, waarna hij de verdachte op hem af zag komen en zag dat de verdachte met zijn rechterhand uithaalde en hem op zijn linkeroog sloeg.
Naar het oordeel van het hof is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Nadat de aangever van de verdachte was weggelopen, is de verdachte hem de trap op achternagegaan en heeft hij hem geslagen.
Alsdan heeft zich geen omstandigheid voorgedaan die de verdachte redelijkerwijs als een noodweer-situatie heeft kunnen uitleggen. De hiervoor omschreven omstandigheden zijn daartoe onvoldoende:
de verdachte heeft (nadat hij was verwijderd bij de ingang en de aangever bij hem weg was gelopen) hieruit niet redelijkerwijs kunnen afleiden dat er een dreiging uitging van de aangever. Geoordeeld wordt dat de verdachte opzettelijk de confrontatie is aangegaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 400,- euro, subsidiair acht (8) dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als
door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een portier bij een uitgaansgelegenheid door hem te slaan. Een feit als het onderhavige maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder nu het feit in het uitgaansleven heeft plaatsgevonden, zodat ook anderen daarvan getuige waren. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de ernst van het feit, acht het hof een geheel voorwaardelijke geldboete, zoals door de raadsman verzocht, niet passend.
Het hof heeft gelet op de straf die bij gevallen waarin het gaat om mishandeling pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete ter hoogte van € 500 genoemd.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden hiervan af te wijken en acht,
alles afwegende, een geldboete van die hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid
van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 30 juli 2018.