Uitspraak
Procesgang
Beoordeling van de vordering
Beslissing
120 (honderdtwintig)dagen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot lijfsdwang, ingediend door het openbaar ministerie op 12 april 2018. De vordering was gebaseerd op artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, en betrof een veroordeelde die in het verleden was verplicht om een bedrag van € 27.000 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze verplichting was onherroepelijk geworden op 9 februari 2010. De advocaat-generaal diende een verzoek in voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor een periode van 150 dagen, omdat er nog een openstaand bedrag van € 25.476,27 was, na gedeeltelijke betaling.
Tijdens de behandeling van de vordering op 19 juni 2018 in openbare raadkamer, was de veroordeelde niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De advocaat-generaal wijzigde de vordering tot 120 dagen lijfsdwang. Het hof concludeerde dat de veroordeelde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichting en dat het volledig verhaal op zijn vermogen niet mogelijk was. De veroordeelde had zich onvindbaar gemaakt voor het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat meerdere pogingen had ondernomen om contact met hem op te nemen.
Gelet op de omstandigheden en de wetgeving, oordeelde het hof dat er voldoende grond was om verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De vordering werd toegewezen en de duur van de lijfsdwang werd vastgesteld op 120 dagen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters aanwezig waren en de griffier de beschikking ondertekende.