ECLI:NL:GHAMS:2018:2663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
000396-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot lijfsdwang op basis van artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot lijfsdwang, ingediend door het openbaar ministerie op 12 april 2018. De vordering was gebaseerd op artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, en betrof een veroordeelde die in het verleden was verplicht om een bedrag van € 27.000 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze verplichting was onherroepelijk geworden op 9 februari 2010. De advocaat-generaal diende een verzoek in voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor een periode van 150 dagen, omdat er nog een openstaand bedrag van € 25.476,27 was, na gedeeltelijke betaling.

Tijdens de behandeling van de vordering op 19 juni 2018 in openbare raadkamer, was de veroordeelde niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De advocaat-generaal wijzigde de vordering tot 120 dagen lijfsdwang. Het hof concludeerde dat de veroordeelde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichting en dat het volledig verhaal op zijn vermogen niet mogelijk was. De veroordeelde had zich onvindbaar gemaakt voor het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat meerdere pogingen had ondernomen om contact met hem op te nemen.

Gelet op de omstandigheden en de wetgeving, oordeelde het hof dat er voldoende grond was om verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De vordering werd toegewezen en de duur van de lijfsdwang werd vastgesteld op 120 dagen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters aanwezig waren en de griffier de beschikking ondertekende.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
AV-nummer: 000396-18
rolnummer: 23-004241-06
datum uitspraak: 3 juli 2018
BESCHIKKING
gegeven op de vordering van het openbaar ministerie van 12 april 2018, op grond van artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1957,
laatst bekende verblijfadres: [adres].

Procesgang

Dit gerechtshof heeft bij arrest van 3 juni 2008 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 27.000.
Deze ontnemingsmaatregel is op 9 februari 2010 onherroepelijk geworden.
De advocaat-generaal heeft op 6 april 2018 een vordering 'Verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang' ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering bij dit gerechtshof ingediend voor de duur van in totaal 150 dagen, vanwege het na gedeeltelijke betaling nog openstaande bedrag van in totaal € 25.476,27 (zaak A € 3.476,27 en zaak B € 22.000,00).
Het hof heeft op 19 juni 2018 ter gelegenheid van de behandeling van de vordering in openbare raadkamer de advocaat-generaal, mr. S.M.L.M. Spoor, gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling van de vordering

De advocaat-generaal heeft in raadkamer de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang gewijzigd in 120 dagen en geconcludeerd tot toewijzing daarvan.
Op basis van het onderzoek in raadkamer stelt het hof vast dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan de verplichting die hem bij arrest is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en dat volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken. Gelet op de veroordeling mag de veroordeelde in staat worden geacht de opgelegde betalingsverplichting te kunnen voldoen.
Ter afbetaling van de ontnemingsmaatregel van in totaal € 27.000,00 (zaak A € 5.000,00 en zaak B € 22.000,00) is in zaak A ontvangen € 1.523,73, zodat thans een bedrag van € 25.476,27 open staat.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft de veroordeelde meermalen in de gelegenheid gesteld een passend afbetalingsvoorstel in te dienen. In dat verband heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de veroordeelde en het CJIB en is een veelheid aan brieven door het CJIB aan de veroordeelde gestuurd. Dit heeft echter niet geleid tot het indienen van een afbetalingsvoorstel door de veroordeelde.
De veroordeelde is vanaf 21 maart 2017 ingeschreven op het adres [adres]. Het CJIB heeft de veroordeelde op dat adres aangeschreven, maar deze brief is op 20 oktober 2017 onbestelbaar retour gekomen met de mededeling dat het adres niet correct is. Het CJIB is evenmin anderszins met de veroordeelde in contact kunnen komen. Aldus heeft de veroordeelde zich onvindbaar gemaakt voor de incasso van de opgelegde ontnemingsmaatregel. Nu de veroordeelde niet is verschenen, is niet aannemelijk gemaakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen en ook overigens acht het hof dit thans niet aannemelijk.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat, op grond van het bepaalde in artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang kan worden verleend.
Het hof zal op vordering van het openbaar ministerie verlof verlenen tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van 120 dagen.

Beslissing

Het hof:
Wijst de vordering tot verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang toe en stelt de duur van de lijfsdwang vast op
120 (honderdtwintig)dagen.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, is ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare raadkamerzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2018.