ECLI:NL:GHAMS:2018:2662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
23-001594-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in drugshandel: ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De veroordeelde, geboren in 1976 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had eerder een veroordeling gekregen voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het openbaar ministerie vorderde dat de veroordeelde een bedrag van € 133.796,14 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat oorspronkelijk was geschat op € 266.333,85. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juni 2018 heeft de advocaat-generaal de vordering verhoogd naar € 200.366,00, terwijl de verdediging betoogde dat de ontnemingsvordering te ingewikkeld was en dat de kosten van de drugstransporten niet correct waren berekend. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie in grote lijnen gevolgd, maar heeft de kosten van de niet geslaagde transporten buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 91.276,00, gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bewezen feiten. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de veroordeelde voldoende draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001594-17
datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-840198-12 tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 266.333,85, welk bedrag ter zitting door de officier van justitie is gewijzigd in € 133.796,14.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2016 – voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang – veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op of omstreeks 13 juli 2010 (feit 11) en in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 5 mei 2012 (feit 12).
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 26 april 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 133.796,14 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk verzocht de koeriers [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7] en [naam 8] als getuigen te horen omtrent de hoogte van de kosten.
Aan de door de raadsvrouw geformuleerde voorwaarde is, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, voldaan zodat het hof aan beoordeling van het verzoek toekomt. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de genoemde getuigen (koeriers) af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Met betrekking tot de kosten, waarover de getuigen bevraagd zouden moeten worden, acht het hof zich voldoende voorgelicht nu de schatting van de hoogte ervan wordt gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de veroordeelde zijn opgave van de kosten baseert op aannames en de raadsvrouw in haar conclusie vermeldt dat een koerier de kosten met betrekking tot de organisatie ‘volstrekt niet kent’.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 200.366,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de hoogte van de bedragen van de money transfers, die volgens de advocaat-generaal terecht in de ontnemingsrapportage in verband worden gebracht met drugstransporten, blijkt dat meer drugstransporten zijn gefinancierd dan in de hoofdzaak bewezen zijn verklaard. Aangezien de koeriers in de systemen van de Marechaussee niet terugkomen als aangehouden koeriers, is volgens de advocaat-generaal sprake van geslaagde transporten. Het voordeel dat met deze transporten is behaald, moet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden betrokken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat deze te ingewikkeld is. Zij heeft subsidiair betoogd – kort gezegd – dat het bedrag van het in de ontnemingsrapportage vermelde wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is, omdat a) de investeringskosten van de niet geslaagde pogingen tot invoer van drugs daarop in mindering moeten worden gebracht, b) extra kostenposten – verpakkingskosten, kosten van begeleiders van de koeriers en kosten van bemiddelaars – in aanmerking moeten worden genomen en c) de kostenposten die in de ontnemingsrapportage zijn opgenomen moeten worden aangepast naar de verklaring van de veroordeelde dienaangaande. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de money transfers buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat niet kan worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op geslaagde drugstransporten. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de veroordeelde niet alleen heeft gehandeld en eventueel voordeel niet alleen aan hem kan worden toegerekend.
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt als volgt. De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2016 veroordeeld ter zake van – voor zover hier van belang – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, (meermalen) gepleegd op of omstreeks 13 juli 2010 (feit 11) en in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 5 mei 2012 (feit 12). Het hof acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de hiervoor genoemde feiten, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het bedrag van het voordeel dat de veroordeelde met de bewezenverklaarde feiten 11 en 12 heeft behaald zal hierna achtereenvolgens worden besproken.
Ten aanzien van feit 11
Dit feit heeft betrekking op een geslaagde invoer van 900 gram cocaïne vanuit Argentinië door een persoon genaamd [naam 6]. Uit de bewijsvoering van het gerechtshof blijkt dat de veroordeelde wordt aangemerkt als de opdrachtgever van deze invoer. Het is derhalve aannemelijk dat de veroordeelde ook over de ingevoerde 900 gram cocaïne heeft beschikt.
Opbrengst
Het uitgangspunt voor de verkoopprijs van een kilo cocaïne bedraagt € 27.500. [2] De opbrengst van deze invoer bedraagt derhalve (€ 27.500 / 1000 gram cocaïne x 900 gram cocaïne =) € 24.750,00.
Kosten
Uit de ontnemingsrapportage volgt dat voor de invoer van deze partij drugs naar schatting de volgende kosten zijn gemaakt:
  • Inkoop cocaïne € 3.160
  • Vliegtickets € 1.700
  • Hotelkosten (5 nachten) € 200
  • Beloning koerier
Totaal: € 10.060,00 [3]
Het voordeel dat de veroordeelde met deze invoer heeft behaald, bedraagt derhalve
€ 14.690,00.
Ten aanzien van feit 12
Dit feit heeft betrekking op vier geslaagde gevallen van invoer van in totaal 3.786 gram cocaïne door de personen genaamd [naam 7] en [naam 8]. Het is aannemelijk geworden dat de veroordeelde over de ingevoerde cocaïne heeft beschikt. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat de geïmporteerde hoeveelheid cocaïne moet worden bijgesteld naar 3.690 gram, omdat uit de verklaring van [naam 8] blijkt dat [naam 8] en [naam 7] thuis nog bollen hebben geproduceerd met daarin in totaal 96 gram cocaïne. [4]
Opbrengst
Het uitgangspunt voor de verkoopprijs van een kilo cocaïne bedraagt € 27.500. [5] De opbrengst van deze transporten bedraagt totaal derhalve (€ 27.500 / 1000 gram cocaïne x 3.690 gram cocaïne =)
€ 101.475,00.
Kosten
Uit de ontnemingsrapportage volgt dat voor de invoer van deze partij drugs de volgende kosten zijn gemaakt:
  • Inkoop cocaïne € 13.288,86
  • Vliegtickets € 6.800
  • Hotelkosten (20 nachten) € 800
  • Beloning koeriers
Totaal: € 23.888,86 [6]
Het voordeel dat de veroordeelde met deze invoer heeft behaald, bedraagt derhalve
€ 77.586,14.
Het hof zal conform de conclusie van de advocaat-generaal € 1.000,00 als verpakkingskosten betrekken bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande acht het hof aannemelijk geworden dat de veroordeelde uit de feiten 11 en 12 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dat het hof schat op (in totaal en afgerond)
€ 92.276,00 -/- € 1.000,00, zijnde € 91.276,00
Het hof is van oordeel dat de kosten van de bewezenverklaarde pogingen – dit betreft onderschepte drugstransporten – tot invoer niet bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel verkregen uit de geslaagde transporten van de feiten 11 en 12 in mindering moet worden gebracht. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden kosten alleen in aanmerking genomen wanneer zij verband houden met activiteiten die tot het wederrechtelijk voordeel hebben geleid. De onderschepte transporten hebben niet tot voordeel geleid en kunnen dus ook niet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden betrokken. Dit verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat de bedragen van de in de ontnemingsrapportage opgenomen kostenposten aannemelijk zijn. De verklaringen van de koeriers [naam 6], [naam 7] en [naam 8] over de beloning die zij voor de transporten hebben ontvangen, de hoogte van de kosten van de hotelovernachtingen en de hoogte van de kosten van het vliegticket acht het hof niet ongeloofwaardig. De prijs van de vliegtickets is in de ontnemingsrapportage bovendien in redelijkheid vastgesteld. De veroordeelde heeft tegenover deze verklaringen en bevindingen niets concreets ingebracht, behalve de enkele stelling dat hogere kosten zijn gemaakt. Zijn wetenschap daaromtrent heeft de veroordeelde noch qua inhoud noch wat zijn bronnen betreft toegelicht. Ten aanzien van de opgevoerde verpakkingskosten, kosten van begeleiders van de koeriers en kosten van bemiddelaars die volgens de raadsvrouw bij de berekening zouden moeten worden betrokken, overweegt het hof dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ook anderszins zijn deze gestelde kosten niet aannemelijk geworden.
Money transfers
In het kader van de money transfers overweegt het hof dat niet kan worden uitgesloten dat de money transfers betrekking hebben op transporten die reeds in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn meegenomen of die betrekking hebben op mislukte transporten. Teneinde mogelijke dubbeltellingen te voorkomen, laat het hof de money transfers buiten de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast bestaan onvoldoende aanwijzingen voor andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede en derde lid, Sr, die door de veroordeelde zouden zijn gepleegd.
Medeplegers
Het verweer dat de veroordeelde niet alleen een eventueel voordeel heeft verkregen, maar dat ook anderen bij de bewezenverklaarde handelingen waren betrokken en voordeel zouden hebben verkregen, wordt verworpen. De verdachte heeft immers geen enkel inzicht geboden in de opbrengst of van de verdeling van de opbrengsten, zodat het hof hier geen rekening mee kan houden.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de veroordeelde nu en in de toekomst onvoldoende draagkracht heeft om aan een betalingsverplichting te voldoen. De veroordeelde heeft geen eigen inkomen en leeft thans van de zorg van zijn vrouw en vriendinnen.
Het hof verwerpt dit verweer. Niet aanstonds is aannemelijk geworden dat de veroordeelde thans, noch naar redelijke verwachting in de toekomst, in het geheel niet in staat is en zal zijn aan de betalingsverplichting te voldoen. Er is derhalve geen aanleiding wegens ontoereikende draagkracht tot een lagere vaststelling van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag te besluiten.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (afgerond)
€ 91.276,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
91.276,00 (eenennegentigduizend tweehonderdzesenzeventig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 91.276,00 (eenennegentigduizend tweehonderdzesenzeventig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juli 2018.
[…]

Voetnoten

1.De hierna in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal verkregen opbrengst cocaïne, bijlage 2 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 4 december 2015.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 6] van 10 juli 2013, bijlage 3 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2013, bijlage 4 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en een schriftelijk stuk, te weten een tapgesprek van 30 april 2013, bijlage 5 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.Arrest in de zaak [verdachte] van het gerechtshof Amstyerdam d.d. 12 mei 2016, pagina’s 13 en 74, los opgenomen in het dossier.
5.Het proces-verbaal verkregen opbrengst cocaïne, bijlage 2 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 6] van 10 juli 2013, bijlage 3 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2013, bijlage 4 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en een schriftelijk stuk, te weten een tapgesprek van 30 april 2013, bijlage 5 bij het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.