ECLI:NL:GHAMS:2018:2660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
23-007028-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj, witwassen, voorhanden hebben van vuurwapen en munitie, en bezit van vervalste identiteitskaart

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956 en thans gedetineerd in Italië, was eerder vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, maar heeft in hoger beroep een aantal andere beschuldigingen onder ogen gekregen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 november 2006 in Amsterdam opzettelijk 34 kilogram hasjiesj aanwezig heeft gehad, en dat hij in de periode van 18 september 2006 tot en met 24 november 2006 grote geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, en in het bezit was van een vervalst identiteitsdocument. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder de grote hoeveelheid hasjiesj en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-007028-07
datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-527291-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1956,
thans uit andere hoofde gedetineerd in Italië, te Via Tre-Fontane 28, J-88100 Siano Catanzaro (Italië).

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2 en 6 en 7, eerste gedachtestreepje, is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is – voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
3:
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 24 november 2006 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk hebben/heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad 35 kilogram hashish, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
4:
hij en/of zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 18 september 2006 tot en met 24 november 2006 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer (grote) geldbedragen (totaal ongeveer 2.300.000,-- euro), hebben/heeft verworven, voorhanden hebben/heeft gehad, hebben/heeft overgedragen en/of omgezet, gebruik hebben/heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist/en dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
5:
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 24 november 2006 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen een wapen van categorie III,te weten een revolver (merk Ruger SP101, kaliber .357 Magnum) en/of munitie te weten 10, in elk geval een of meer (volmantel) kogels/patronen (merk CBC) van categorie III, voorhanden hebben/heeft gehad;
7:
hij op of omstreeks 24 november 2006 te Amsterdam in het bezit was van een
- Carte d"Identita staande ten name van [naam 1]
in elk geval (telkens) van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) in vorenbedoelde Carte dIdentita een foto van hem, verdachte, was aangebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van hetgeen hem onder 3, 4, 5 is ten laste gelegd, moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe de navolgende verweren gevoerd, die aansluitend zullen worden besproken.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de relevante inhoud van pleitnota die door de verdediging in eerste aanleg is overgelegd – betoogd dat het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj niet bewezen kan worden verklaard omdat de aangetroffen hasjiesj niet van de verdachte waren. De bekennende verklaring die de verdachte eerder bij de rechter-commissaris heeft afgelegd berust niet op waarheid, maar is ingegeven door de detentiesituatie van zijn vrouw en de tijdelijke opvang van hun dochter. Door deze bekennende verklaring af te leggen hoopte de verdachte daaraan een einde te kunnen maken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 24 november 2006 in het perceel [adres 1] te Amsterdam, waar de verdachte samen met zijn vrouw en dochter woonde, vijfendertig in tape gewikkelde plakken met in totaal 34 kilogram hasj is aangetroffen.
Op 27 november 2006 heeft de verdachte, toen hij werd gehoord op de vordering tot inbewaringstelling bij de rechter-commissaris verklaard, dat hij een paar dagen eerder drieëndertig kilogram hasj had verworven en naar zijn huis aan het [adres 2] had gebracht. De verdachte heeft daarbij foto’s van de verpakking – sporttas, met daarin een kartonnen doos, een Albert Heijn tas en een Bijenkorftas – herkend en gezegd dat hij dat het huis heeft ingebracht. De verdachte heeft toen ook verklaard dat hij de hasj naar Italië wilde brengen om daar te verkopen.
De verdachte heeft op een later moment verklaard dat deze door hem afgelegde verklaring onjuist was, omdat deze was ingegeven door het feit dat hij zich zorgen maakte over zijn echtgenote, die ook was aangehouden en vast zat, en dacht door deze – naar zijn latere standpunt – onjuiste verklaring af te leggen te bewerkstelligen dat zij vrij zou komen.
Het hof ziet in het door de verdachte aangevoerde geen redenen aan de juistheid van de door hem op 27 november 2006 afgelegde verklaring te twijfelen. Deze verklaring behelst een bekentenis die zowel steun vindt in de aangetroffen hoeveelheid hasj, als in de herkenning van de verdachte van het verpakkingsmateriaal en de bedoeling van de verdachte, te weten het uitvoeren naar Italië en aldaar verkopen van de hasj. Het hof hecht in dit verband ook betekenis aan het feit dat de verklaring bij de rechter-commissaris is afgelegd en aldus van druk om een onjuiste verklaring af te leggen geen sprake kan zijn geweest.
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld – kort gezegd – dat de geldbedragen waarover de verdachte heeft beschikt een aantoonbare legale herkomst hebben en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het voorwerp.
Vermoeden van witwassen
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen die de verdachte op 24 november 2006 te Amsterdam en te Amstelveen tot zijn beschikking had, uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Op 24 november 2006 is in het perceel [adres 2] te Amsterdam in een slaapkamer een geldbedrag van € 1.387.860,00 aangetroffen. In de slaapkamer daar tegenover is in een kast een grote stapel 500 eurobiljetten aangetroffen. In deze slaapkamer is in totaal € 247.075,00 aangetroffen. In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] is een geldbedrag van € 643.000,00 aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij € 640.000 aan [medeverdachte 3] had gegeven om mee te nemen naar huis.
De (enorme) hoogte van de aangetroffen hoeveelheid geld, in combinatie met de omstandigheid dat in de woning van de verdachte een vals identiteitsdocument en een vuurwapen met munitie zijn aangetroffen, vormen aanwijzingen dat een en ander verband houdt met een criminele setting waarin de verdachte verkeerde. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen met betrekking tot het aangetroffen geld gerechtvaardigd. Van de verdachte mag derhalve worden verlangd dat hij voor de herkomst van het geld een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag dat bij hem thuis is aangetroffen van zijn schoonvader is. Zijn schoonvader heeft hem in totaal € 2.300.000,00 toevertrouwd om te verdelen over de kleinkinderen en achterkleinkinderen van zijn schoonvader zodra deze was overleden. De
€ 640.000,00 die hij aan [medeverdachte 3] had meegegeven maakte onderdeel uit van dat geldbedrag. Het geld is in twee of drie keer aan de verdachte gegeven en het is door familieleden naar de verdachte gebracht. Ter onderbouwing van deze verklaring zijn door de verdediging tijdens de procedure in eerste aanleg een aantal documenten overgelegd, te weten een holografisch testament ten name van [naam 2], gedateerd 30 oktober 2006, een openbaarmaking van het holografisch testament en een uittreksel uit het overlijdensregister waaruit blijkt dat [naam 2] op 5 april 2007 is overleden.
In het holografisch testament staat dat [naam 2] aan elk van zijn veertien kleinkinderen een bedrag van € 150.000,00 en aan elk van zijn vijf achterkleinkinderen een bedrag van € 50.000,00 nalaat, en dat hij zijn schoonzoon [verdachte] (de verdachte) benoemt tot zijn executeur-testamentair en aan hem de opdracht geeft het bedrag dat hij bij hem in bewaring geeft, te verdelen onder de kleinkinderen en achterkleinkinderen. In de openbaarmaking van het holografisch testament staat dat [naam 3] (de echtgenote van de verdachte) op 5 juni 2007 bij de notaris is verschenen en aan de notaris een witte envelop heeft overhandigd met op de achterkant het opschrift ‘mijn testament’ en op de voorkant, over de sluitstrook heen, ‘Minervino Antonio’.
Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de verklaring van de verdachte een onderzoek ingesteld.
Resultaten onderzoek openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft een rechtshulpverzoek doen uitgaan naar Italië waarin is verzocht onderzoek te doen naar de financiën van [naam 2], zijn holografisch testament en de notariële akte en waarin wordt verzocht de betrokken notaris te horen. Uit de reactie op het rechtshulpverzoek van de Italiaanse autoriteiten van 6 december 2012 is onder andere naar voren gekomen dat de betrokken notaris het testament van [naam 2] slechts openbaar heeft gemaakt en dat een eventueel deskundigenonderzoek naar het holografische testament niet opportuun lijkt omdat daarvoor geen geschikt vergelijkingsmateriaal is. Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat [naam 2] weliswaar over een aantal vermogensbestanddelen heeft beschikt, maar dat ten tijde van zijn overlijden en in de jaren onmiddellijk daaraan voorafgaand een belastbaar inkomen van nul aan de belastingdienst is opgegeven.
Oordeel hof
Het hof concludeert op basis van de resultaten van het nader verrichte onderzoek dat de authenticiteit van het holografisch testament niet is komen vast te staan. In dit verband overweegt het hof voorts dat uit het antwoord van de Italiaanse autoriteiten kan worden afgeleid dat een nader onderzoek naar het testament, meer in het bijzonder naar de vraag of het is opgesteld door [naam 2], niet mogelijk is. Het hof wijst erop dat de betrokken Italiaanse notaris het testament slechts openbaar heeft gemaakt en de echtheid daarvan niet heeft vastgesteld. De omstandigheid dat de echtgenote van de verdachte het handgeschreven testament pas op 5 juni 2007 (twee maanden na het overlijden van betrokkene op 5 april 2007) naar de notaris heeft gebracht, draagt in dit verband ook niet bij aan de stelling van de verdediging dat sprake is van een authentiek testament. Samenvattend concludeert het hof dat het door de verdediging ingebrachte testament geen aan de daaraan te stellen eisen beantwoordende verklaring biedt voor het aangetroffen geld.
Het hof komt tot de conclusie dat de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen een witwasvermoeden rechtvaardigen en dat de verdachte daar onvoldoende tegenover heeft gesteld.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het geldbedrag van € 34.950,00 dat in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen, niet kan worden vastgesteld dat dit deel uitmaakte van de ten laste gelegde € 2.300.000,00. De verdachte zal derhalve van het witwassen van dit geldbedrag worden vrijgesproken.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.265.050,00.
Ten aanzien van feit 5
De raadsman heeft aangevoerd – op dezelfde gronden als ten aanzien van feit 3 – dat de bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd niet op waarheid berust. In werkelijkheid had de verdachte geen wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in zijn woning. De medeverdachte [medeverdachte 2] had het wapen zonder medeweten van de verdachte in zijn woning gelegd. Nu het dossier ook anderszins geen bewijsmiddelen bevat waaruit de wetenschap van de verdachte blijkt, kan dit feit niet bewezen worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 24 november 2006 in het perceel [adres 2] te Amsterdam, waar de verdachte samen met zijn vrouw en dochter woonde, in een schoenendoos met opschrift “airmax” een revolver met kaliber .357 met een plastic zakje met patronen en een stiletto zijn aangetroffen.
Op 27 november 2006 heeft de verdachte toen hij werd gehoord op de vordering tot inbewaringstelling bij de rechter-commissaris, verklaard dat het vuurwapen van hem is en hij hier verantwoordelijk voor is.
De verdachte heeft op een later moment verklaard dat deze door hem afgelegde verklaring onjuist was en dat het wapen van [medeverdachte 2] was. De verdachte heeft verklaard dat hij eerder onjuist had verklaard, omdat hij zich toentertijd zorgen maakte over zijn echtgenote, die ook was aangehouden en vast zat, en dacht door deze – naar zijn latere standpunt – onjuiste verklaring af te leggen te bewerkstelligen dat zij vrij zou komen. [medeverdachte 2] heeft later ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het wapen van hem was en dat hij het wapen en munitie in de woning van de verdachte had weggelegd.
Het hof ziet in het door de verdachte aangevoerde en de latere verklaring van [medeverdachte 2] geen redenen aan de juistheid van de door de verdachte op 27 november 2006 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring te twijfelen. Deze verklaring behelst een bekentenis die kort na het aantreffen van het wapen en munitie is afgelegd en steun vindt in het aantreffen van het wapen en de munitie. Het hof hecht in dit verband ook betekenis aan het feit dat de verklaring bij de rechter-commissaris is afgelegd en aldus van druk om een onjuiste verklaring af te leggen geen sprake kan zijn geweest. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij het wapen en de munitie in de woning van de verdachte in de kast in de kamer naast de keuken heeft gelegd, acht het hof gelet op het tijdstip waarop de getuige met deze verklaring is gekomen, ongeloofwaardig. Dat de wijze waarop [medeverdachte 2] het wapen en de munitie volgens zijn verklaring heeft opgeborgen overeenkomt met hoe deze in de woning zijn aangetroffen, doet daaraan niet af omdat de getuige deze informatie ook achteraf kan hebben vernomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op of omstreeks 24 november 2006 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 34 kilogram hasjiesj;
4:
hij in de periode van 18 september 2006 tot en met 24 november 2006 te Amsterdam en te Amstelveen voorwerpen, te weten grote geldbedragen (totaal ongeveer 2.265.050,-- euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5:
hij op 24 november 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Ruger SP101, kaliber .357 Magnum) en munitie te weten 10 volmantel patronen (merk CBC) van categorie III, voorhanden heeft gehad;
7:
hij op 24 november 2006 te Amsterdam in het bezit was van een Carte d’Identita staande ten name van [naam 1], waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin dat in vorenbedoelde Carte d’Identita een foto van hem, verdachte, was aangebracht.
Hetgeen onder 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het onder 4 bewezen verklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde – ten aanzien van de geldbedragen die in de woning van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] zijn aangetroffen sprake is van het voorhanden hebben van geld uit eigen misdrijf en dat mitsdien de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de kwalificatieuitsluitingsgrond alleen dan van toepassing is indien het eigen misdrijf dat aan het witwassen ten grondslag ligt behoorlijk concreet kan worden benoemd. Daarvoor dient het daderschap van de verdachte op meer dan een waarschijnlijkheidsoordeel te berusten. Aangezien de verdachte geen verklaring heeft afgelegd over een eventueel misdrijf dat aan de aangetroffen gelden ten grondslag ligt en de verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van verdovende middelen – hetgeen op zich geen inkomsten genereert – is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de geldbedragen afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
De kwalificatieuitsluitingsgrond is daarom in de onderhavige zaak niet van toepassing.
Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van dit feit uitsluit.

Strafbaarheid van het onder 3, 5 en 7 bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3, 5 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Kwalificatie

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3, 4, 5 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3, 4, 5 en 7 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben in zijn woning van vierendertig kilogram hasjiesj. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid. Het gebruik daarvan heeft ook schadelijke gevolgen voor de samenleving, omdat dit gepaard gaat met criminaliteit en overlast. Gelet op de grote hoeveelheid was deze hasjiesj bovendien bestemd voor de handel. De verdachte had in zijn woning ook een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden. Het voorhanden hebben daarvan brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een zeer groot geldbedrag. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Gelet op de ernst van de feiten en de hoogte van het geldbedrag dat is witgewassen en gezien de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. Het witgewassen geldbedrag is van een zodanige omvang dat niet anders geoordeeld kan worden dan dat het ontwrichtende effect van de economische beschikbaarheid ervan en van de eraan voorafgegane criminaliteit aanzienlijk moet zijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat de verdachte in het kader van het voorarrest enige tijd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught heeft verbleven in strafmatigende zin moet worden meegewogen. Het hof overweegt op dit punt dat niet is gebleken van enige onregelmatigheid en ziet geen grond om met dit verblijf in strafmatigende zin rekening te houden.
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 24 november 2006, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van 29 november 2007. De redelijke termijn is in eerste aanleg aldus niet overschreden.
Namens de verdachte is op 4 december 2007 hoger beroep ingesteld. Op 21 december 2009 is de dagvaarding nietig verklaard, omdat de verdachte niet correct was opgeroepen. Op 7 juni 2010 is het verzoek van de verdediging om de verdachte – die inmiddels in Italië was gedetineerd – via een videoconferentie te horen, toegewezen. Dat verhoor heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. Vervolgens is op 9 november 2011 een regiezitting ingelast, omdat het openbaar ministerie nader onderzoek wilde verrichten naar de gestelde herkomst van de aangetroffen geldbedragen. In dat kader is een rechtshulpverzoek naar Italië verstuurd. Nadien hebben nog enkele terechtzittingen plaatsgevonden waarbij aan de orde is gekomen dat de verdachte via een videoconferentie het onderzoek ter terechtzitting wilde bijwonen en dat het onderzoek nog niet volledig was. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 19 juni 2018, waarbij de verdachte door de zittingsrechter via videoconferentie is gehoord. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 3 juli 2018.
Gezien de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen het rechtshulpverzoek aan Italië, de verzoeken van de verdediging en de moeilijkheden die gepaard gingen met het opzetten van een videoverbinding tussen Italië en Nederland, acht het hof een termijn van drieënhalf jaren voor het afronden van de zaak in hoger beroep, een redelijke maatstaf.
De procedure in eerste aanleg en hoger beroep heeft ruim elf jaren en zeven maanden geduurd. Uitgaand van een redelijke termijn van twee jaren in eerste aanleg en drieënhalf jaren in hoger beroep, is deze periode met ruim zes jaren en een maand overschreden.
In beginsel acht het hof een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Gelet echter op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof bepalen dat aan de verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur zal worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: het geld (de nummers 4 en 14 van de beslaglijst) en de geldtelmachine (nummer 72 op de beslaglijst) die aan de dader toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen (het geld) het onder 4 bewezen geachte is begaan, respectievelijk die voorwerpen (de geldtelmachine) tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd.

Onttrekking aan verkeer

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • de revolver Ruger SP101 (nummer 1 op de beslaglijst), en
  • de tien patronen (nummer 2 op de beslaglijst),
die aan de dader toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 5 ten laste gelegde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • de identiteitsbewijzen (de nummers 27, 28, 29, 32, 35, 36, 61 en 64 op de beslaglijst),
  • de munitie (de nummers 38, 39, 40, en 41 op de beslaglijst),
  • het paspoort (nummer 60 op de beslaglijst), en
  • het ticket (nummer 62 op de beslaglijst)
die aan de dader toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan de verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Bewaring ten behoeve van de rechthebbende

Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het ticket van Amsterdam naar Barcelona, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu niet is komen vast te staan dat dit voorwerp toebehoort aan de verdachte en het hof evenmin aanwijzingen heeft wie de rechthebbende is van dit voorwerp.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2 en 6 en 7, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4, 5 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van feit 4:
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Geld Nederlands
Waarde 247.075,00
Kl. slaapkamer (2960059)
14. Geld Nederlands
Waarde 1.387.860,00 (2959988)
1.00 STK Automaat
ROYAL N100uv
Geldtelmachine plus kwast-riempje (3106695)
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Revolver Kl: Zilver
RUGER SP101 USA 571-???
Ser.nr. half weggehaald (2960209)
10.00 STK Munitie Kl: Goud
Patroon
Cbc.38 spec (2960218)
38. 48.00 STK Patroon SELLIER & BELLT
9mm Luger
In door ingetaped (2960013)
39. 50.00 STK Patroon
CBC/NNY-01
In doos ingetaped (2960018)
40. 5.00 STK Patroon Kl: Brons
Magnum 38 Special
Merk cbc in tape en karton (2960023)
41. 11.00 STK Patroon
10x 38 spec. magnum cbc/1x 9mm Luger S&B (2960040)
Gelast de
teruggaveaan de betreffende uitgevende instantie van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
27. 1.00 STK Identiteitsbewijs
OLVG Ziekenfondspas tnv [naam 5] ([nummer 1])
28. 1.00 STK Identiteitsbewijs
Toegang Lidmaatschapspas [naam 4]
tnv [naam 5] ([nummer 2])
29. 2.00 STK Identiteitsbewijs Spaans
Uit fouillering: visvergunningen ([nummer 3])
32. 1.00 STK Identiteitsbewijs Europees
Uit fouillering kopie Italiaans paspoort (2960268)
35. 1.00 STK Identiteitsbewijs AK9245223 Italiaans
Bewijs is bij kmar schiphol (2960380)
36. 1.00 STK Identiteitsbewijs Rijbewijs AB2124950
Op naam van [naam 5] bij kmar schiphol (2960381)
60. 1.00 STK Paspoort Buitenland
Vals paspoort tnv [naam 5] [geboortedatum 2]-50 (2959950)
61. 1.00 STK Identiteitsbewijs
Tnv. [naam 5] [geboortedatum 2]-50 (2959952)
64. 1.00 STK Identiteitsbewijs
Tnv. [naam 6] [geboortedatum 3]-61 plus kopie rijbew(2959972).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Filmcamera Kl: zilver
SONY HANDYCAM
in filmtas met div. bandjes en rand.app.(2958620)
1.00 STK DVD-speler Kl: zilver
THOMSON Dth615 in tas met div. randapp. en div. dvd's (2958622)
1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
VODAFONE GSM 89314400004312 (2968112)
1.00 STK Horloge Kl: Zwart
FRANCK MULLER
Analoog 242
Uit sieradenkast: herenhorloge (2960156)
6. 1.00 STK Horloge
FRANCK MULLER
Analoog 38
Uit sieradenkast: Dameshorloge (2960159)
1.00 STK Koffer Kl: Rood
Uit slaapkamer kind: 1 juwelenkast (2960166)
1.00 STK
Armband Kl: Witgoud
Uit sieradenkast: armband met briljanten (2960169)
1.00 STK Halsketting Kl: Witgoud
Uit sieradenkast: met briljanten (2960170)
1.00 STK Halsketting Kl: Rood/Goud BULGARI
Uit sieradenkast: met lederen band (2960175)
4.00 STK Ring Kl: Witgoud Dames
Uit sieradenkast: met briljanten (2960177)
2.00 PR Oorbel Kl: Witgoud
Uit sieradenkast: met briljanten (2960181)
3.00 STK Horlogeband Leder
Uit sieradenkast: meerkleurige bandjes (2960182)
15. 1.00 1.00 STK Tas Kl: Zwart Sport (2959330)
15. 1.00 1.00 STK Tas Albert Heijn
15. 1.00 1.00 STK Tas Bijenkorf
15. 1.00 1.00 STK Doos
Groot, randen getaped met bruine tape
1.00 STK Doos
Geheel omwikkeld met bruin tape
20. 1.00 1.00 STK Doos klein, geheel omwikkeld met bruine tape
20. 1.00 Geld Nederlands
Waarde 928,67
Uit fouillering (2960132)
22. Geld buitenlands
200 Amerikaanse dollars uit fouillering (2960136)
1.00 STK Telefoontoestel Kl: Zilver
NOKIA GSM 359363004720149.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
62. 1.00 STK Papier Ticket Ticket A'dam/Barcelona, [naam 5] en [naam 6] (2959962).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juli 2018.
[...]