ECLI:NL:GHAMS:2018:2657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
23-004248-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een wijnfles in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, waarbij hij op 11 juli 2016 in Amsterdam met een wijnfles het slachtoffer op het hoofd zou hebben geslagen en in de arm heeft gesneden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 132 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 juli 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbalen van de politie. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren, ondanks de alcoholconsumptie van de aangever. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte vrijgesproken moest worden wegens onvoldoende bewijs. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 132 dagen, met een voorwaardelijk deel van 60 dagen en een proeftijd van 2 jaren. Het hof legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht en behandeling voor alcoholproblematiek. De beslissing van het hof werd gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact op de samenleving, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004248-17
datum uitspraak: 23 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-669111-16 en 13-654152-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2016 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, die [slachtoffer] (met kracht) met een fles en/of een deel van die fles, in ieder geval met een dergelijk (scherp) voorwerp, op het (achter)hoofd en/of op/in de arm heeft geslagen/gesneden (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de in hoger beroep gevoerde verweren die in het arrest bespreking behoeven.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat aan de hand van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is die het slachtoffer [slachtoffer] met een wijnfles op het hoofd heeft geslagen. Er is teveel onduidelijkheid blijven bestaan, mede doordat de aangever te dronken was om direct na het incident een betrouwbare verklaring af te leggen, zijn zicht beperkt is, alle getuigen deel uitmaken van een vaste groep alcoholisten in het [locatie] en forensisch onderzoek aan de stukgeslagen wijnfles achterwege is gebleven. Naderhand is de verdachte noch door aangever, noch door [verbalisant 1] herkend. Bij gebrek aan duidelijkheid over de feitelijke toedracht kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aldus de raadsman.
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier het volgende vast.
Op 11 juli 2016 omstreeks 15:30 uur heeft politieambtenaar [verbalisant 1] de verdachte in het [locatie] te Amsterdam gezien met een geopende fles wijn van het merk G7. Omstreeks 16.10 uur kreeg [verbalisant 1] de melding van een vechtpartij in dat park. Ter plaatse trof hij de aangever [slachtoffer] aan die bedekt was met bloed en diverse verwondingen had. [slachtoffer] wees de verdachte, die aldaar aanwezig was, aan als degene die voor die verwondingen verantwoordelijk was. [verbalisant 1] herkende de verdachte als de man die hij eerder met de wijnfles had gezien. [verbalisant 1] heeft de restanten van de fles, die een omstander in een afvalbak had gegooid, gefotografeerd en deze herkend aan het etiket waarop G7 stond. De aangever heeft verklaard dat toen hij op een bankje in het [locatie] zat, de verdachte voor hem ging staan met een fles wijn in zijn rechterhand. De verdachte hield de fles omhoog alsof hij de aangever een klap met de fles wilde geven. Hierop is de aangever van het bankje gesprongen en heeft hij de verdachte een duw gegeven, waarna de aangever in een kuil stapte en ten val kwam. Vervolgens heeft de verdachte de aangever met die wijnfles op het hoofd geslagen en in zijn onderarm gesneden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het enkele gegeven dat de aangever ten tijde van het incident alcohol had geconsumeerd niet maakt dat diens ter plaatse afgelegde verklaring, wat betreft het aanwijzen van de verdachte als degene die hem heeft verwond, en de bij zijn aangifte afgelegde verklaring, wat betreft de (verdere) gang van zaken, onbetrouwbaar zijn. Het feit dat aangever maar ongeveer 40 % kan zien, maakt dat niet anders, gelet op de korte afstand waarop de aangever en de verdachte zich van elkaar hebben bevonden. Dit geldt te meer nu de verklaring van de aangever op essentiële punten wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. De getuige [getuige 1] heeft een foto gemaakt nadat hij glas hoorde breken en nadat hij had gezien dat de man met de pet met een fles liep en dat de man met de oranje jas – aangever [slachtoffer] – was bebloed. Op deze foto heeft de verdachte zichzelf herkend als de man met de pet. Dat de verdachte degene is die de aangever met de wijnfles heeft geslagen vindt ook steun in de verklaringen van de getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat de man met het petje de man met een oranje jas begon te slaan met een fles, alsmede in de verklaring van de getuige [getuige 3] , van wie bepaald niet kan worden gezegd dat zij deel uitmaakt van een groep alcoholisten die zich in het [locatie] pleegt op te houden, die heeft verklaard dat de kale man de fles op het hoofd van de andere man kapot sloeg. Het dossier bevat een op 11 juli 2016 genomen politiefoto van de verdachte, waarop te zien is dat de verdachte ten tijde van het voorval kort gemillimeterd tot geen haar had. Op basis hiervan stelt het hof vast dat de verdachte zowel in het signalement past van de man met het petje, als in het signalement van de kale man. Het feit dat noch verbalisant [verbalisant 1] , noch de aangever de verdachte nadien op de door getuige [getuige 1] gemaakte foto heeft herkend, zoals de raadsman heeft aangevoerd, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel, nu het meer waarde toekent aan de verklaringen van aangever en getuigen die direct ter plaatse zijn afgelegd en aan het proces-verbaal dat op de dag van het incident is opgemaakt, dan aan de verklaringen die maanden nadien zijn afgelegd.
Uit de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die zijn verricht, te weten het slaan met een wijnfles op het hoofd van [slachtoffer] – een zeer kwetsbaar lichaamsdeel – met een zodanige kracht dat de fles als gevolg hiervan is gebroken, en vervolgens het met die kapotte fles slaan/snijden op/in de onderarm van de aangever, leidt het hof af dat de verdachte heeft gehandeld met het opzet om aan de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het verweer wordt daarom in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2016 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een fles op het achterhoofd en in de arm heeft geslagen en gesneden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 11 juli 2016 in het [locatie] . U toont mij een foto op pagina 8 van het dossier. Ik ben de man met het petje, op die foto.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 201650752-1 van 11 juli 2016), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar D.S. Trager van Neutegem [doorgenummerde pag. 0031-0037].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op 11 juli 2016 was ik in het [locatie] te Amsterdam. Een man kwam voor ons staan terwijl ik op een bankje zat. Ik zag dat de man een fles wijn in zijn hand had. Ik zag dat hij zijn rechterhand met daarin de wijnfles omhoog deed. Het leek alsof hij mij een klap met de fles wilde geven. Ik sprong op vanaf het bankje en duwde de man van mij af. Terwijl ik opstond stapte ik in een kuil en kwam ten val. De man sloeg mij hard met de wijnfles op mijn achterhoofd. De fles was stuk geslagen. Ik zag overal glasscherven liggen. Ik heb toen mijn armen om mijn hoofd geslagen om mezelf te beschermen. De man heeft toen nog een aantal keren met de fles of wat ervan over was op mijn hoofd geslagen. Ik voelde dat het glas van de wijnfles ook mijn onderarm raakte. Ik heb nu een gat in mijn achterhoofd en een grote snee van ongeveer 5 centimeter in mijn onderarm. Ik heb ook twee schrammen op mijn voorhoofd.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016150679-4 van 11 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar P. Rietkerk, [doorgenummerde pag. 0002-0003].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van
verbalisant, zakelijk
weergegeven:
Op 11 juli 2016 kreeg ik een melding van een vechtpartij in het [locatie] . Ik zag dat collega Blitterswijk reeds ter plaatse was en een (1) persoon de handboeien om deed.
Ik zag een man die helemaal onder het bloed zat. Deze bleek te zijn genaamd [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] een hoofdwond had en een snee in zijn onderarm. Ik hoorde [slachtoffer] verklaren: “Die persoon met de handboeien om heeft mij geslagen met een fles.” Die persoon, die bij collega Blitterswijk stond, bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
Ik zag dat er op het grasveld meerdere glasscherven lagen, die ik als volgt kan omschrijven: groenkleurig, afkomstig van een wijnfles, waarvan het etiket ‘G7’ bevat.
Ik zag een persoon op mij af komen, die bleek te zijn genaamd [naam]. Ik hoorde hem verklaren: Ik zag dat die man (wijzend naar de verdachte) met een wijnfles op het hoofd sloeg van deze meneer.” [naam] heeft de glasscherven opgeraapt en weggegooid in de prullenbak.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016150679-5 van 11 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. [verbalisant 1] , [doorgenummerde pag. 0004-0006].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van
verbalisant, zakelijk
weergegeven:
Op 11 juli 2016 was ik omstreeks 15.30 uur in het [locatie] te Amsterdam, belast
met toezicht op een opvallende surveillancemotor. Ik zag daar de later aangehouden
verdachte op een bankje zitten. Ik zag dat de verdachte een geopende fles wijn, half leeg,
in zijn handen had. Ik had speciale aandacht voor deze fles wijn vanwege het voor mij onbekende merk ‘G7’ duidelijk zichtbaar op het etiket. Ik ben weggegaan uit het park.
Omstreeks 16.10 uur hoorde ik een melding van een vechtpartij in het [locatie] . Ik spoedde mij vervolgens naar het [locatie] . Ter hoogte van het centraal gelegen standbeeld zag ik een man op mij afkomen. Ik zag dat hij helemaal onder het bloed zat. Ik zag diverse wonden in zijn nek, gezicht en arm. Ik zag dat de wond in zijn nek erg diep was. Deze man bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] . Ik zag op een afstand van tien meter een man lopen, die ik herkende als de man die ik eerder met de wijnfles zag zitten. Ik hoorde [slachtoffer] roepen, terwijl hij de andere man aanwees: “Die man heeft dit bij mij gedaan, hij heeft mij gestoken”. Ik heb vervolgens de verdachte omstreeks 16.15 uur aangehouden. De verdachte is: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1969.
Een omstander zei dat hij de fles in de prullenbak heeft gegooid. Ik keek in de prullenbak en heb een foto gemaakt van de fles wijn. Ik herkende de fles wijn zoals eerder omschreven aan het etiket “G7”.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016150679-7 van 11 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], [doorgenummerde pag. 0007-0008].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van voornoemde
verbalisant, zakelijk
weergegeven:
Op 11 juli 2016 omstreeks 16.10 uur bevond ik mij in het [locatie] te Amsterdam. Aldaar heb ik gesproken met de volgende getuigen, die het volgende verklaarden:
Getuige [getuige 2] : “Ik zat hier in het park. Ik zag dat de man met het petje de man
met de oranje jas begon te slaan met een fles.”
Getuige [getuige 1] : “Ik hoorde glas breken. Ik zag dat de man met de pet met
een fles liep. De andere man met de oranje jas was bebloed. Ik heb daarna een foto gemaakt van de twee mannen.”
Noot verbalisant: Ik zal deze foto bij dit proces-verbaal voegen (
het hof begrijpt: de foto die zich bevindt op pagina 8 van het dossier).
Getuige [getuige 3] : “Ik zag twee mannen in mijn
richting rennen. Ik zag dat de kale man met een fles achter de andere man aanrende. Ik
zag dat de kale man de fles kapot sloeg op het hoofd van die andere man.”
6. De eigen waarneming van het hof, gedaan ter zitting van 9 juli 2018, inhoudende:
Het dossier bevat een Informatiestaat SKDB-persoon van 20-10-2017, waarop is afgebeeld een op 11 juli 2016 genomen politiefoto van de verdachte. Op deze foto neemt het hof waar dat de verdachte op 11 juli 2016 kort gemillimeterd tot geen haar had.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft subsidiair een beroep op noodweer(exces) gedaan en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangever de verdachte als eerste heeft aangevallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de hierboven vastgestelde feitelijke toedracht is niet aannemelijk geworden dat op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding waartegen verdediging door de verdachte geboden was. Voor zover de verdachte de duw door de aangever als zodanig heeft beschouwd, geldt dat deze duw een niet disproportionele reactie was op het onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door de verdachte die op dat moment dreigend een wijnfles naar hem ophief. Een wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht vormde die duw dus niet (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.4). Van een noodweersituatie is voor de verdachte geen sprake geweest. Het beroep op noodweer stuit daarop af.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof verwerpt het beroep op noodweerexces, nu – zoals hiervoor vastgesteld – zich voor de verdachte geen noodweersituatie heeft voorgedaan.
Daarenboven is feitelijk niet aannemelijk geworden dat de verdachte toen hij zijn slachtoffer met een fles op het hoofd sloeg en vervolgens in de onderarm sneed, handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van 72 dagen voorarrest. Als bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank gesteld dat de verdachte zich moet houden aan een meldplicht en moet meewerken aan behandeling en het krijgen en behouden van een dagbesteding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door in een park een andere man met een fles op het hoofd te slaan en hem - doorslaand met de kapotte fles - vervolgens in de onderarm te snijden. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die allerminst aan het handelen van de verdachte te danken is. Bovendien brengt zulk handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu dit heeft plaatsgevonden in een openbaar park waar op dat moment veel mensen, onder wie ook kinderen, aanwezig waren. Daarnaast blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2018 dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer terzake van diefstal onder bedreiging van geweld. Dat weegt in zijn nadeel. Tegen die achtergrond acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ettelijke maanden in beginsel niet ongerechtvaardigd.
Gebleken is dat de verdachte kampt met diverse problemen die onder andere gelegen zijn in diens thuissituatie en het gebrek aan een zinvolle dagbesteding. Verder zijn er aanwijzingen voor problematisch alcoholgebruik, terwijl voorts is vastgesteld dat hij functioneert op een zwakbegaafd niveau en analfabeet is, waardoor hij zijn problemen moeilijk het hoofd kan bieden.
Blijkens het voortgangsverslag van GGZ Reclassering Inforsa van 7 november 2017 doorloopt de verdachte een toezicht- en behandeltraject. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat dit traject niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Daarom zal het hof de duur van het onvoorwaardelijke deel van de straf gelijk stellen aan de reeds door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd en daarnaast een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Ter beteugeling van het recidivegevaar dat de verdachte blijkens het reclasseringsrapport van 6 januari 2017 in zich bergt zullen daaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd, met dien verstande dat het hof op dit moment niet de noodzaak kan vaststellen van een korte klinische opname voor detoxificatie. Die voorwaarde zal het hof dan ook niet stellen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2015 (parketnummer 13-654152-15), opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Aan die straf was een proeftijd van 2 jaren gekoppeld die op 18 september 2015 is ingegaan. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis opgelegde straf, met dien verstande dat de gevangenisstraf wordt omgezet naar een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De raadsman heeft het hof (subsidiair) verzocht bij de strafoplegging in de hoofdzaak rekening te houden met deze vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en algemene (en bijzondere) voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Slechts bij hoge uitzondering kan dit anders zijn. In het verlengde van hetgeen het hof tracht te bereiken met de beslissing in de hoofdzaak, zal het hof in plaats, van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
132 (honderdtweeëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich meldt bij GGZ Reclassering Inforsa, zo frequent en zo lang de reclassering dit wenselijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven;
- zich voor zijn persoonlijkheidsproblematiek laat behandelen bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens zijn behandelaar zullen worden gegeven;
- zich voor alcohol- en drugsproblematiek laat behandelen bij Inforsa, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling voor ambulante (forensische) (verslavings)zorg, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens zijn behandelaar zullen worden gegeven;
- meewerkt aan begeleiding, gericht op praktische zaken zoals het verkrijgen en behouden van een uitkering en/of woonruimte, door Amsta of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen door of namens die instelling gegeven;
- zijn medewerking verleent aan het vinden en behouden van een vorm van dagbesteding bij Amsta of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. jas (5219220);
2. schoenen (5219232);
3. trui (5219222).
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2015 met parketnummer 13-654152-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2018.
[...]