ECLI:NL:GHAMS:2018:2644
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schorsing tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurgeschil met betrekking tot een bedrijfsruimte
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 2 oktober 2017. Het vonnis betrof een huurgeschil tussen [appellant], die een Surinaams afhaalrestaurant wilde exploiteren, en [geïntimeerde], de verhuurder van de bedrijfsruimte. De kantonrechter had de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur, contractuele boetes en buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op grond van artikel 351 Rv. Hij stelde dat de kantonrechter een juridische misslag had gemaakt door een verouderde notitie over horecabeleid als uitgangspunt te nemen en dat hij in betalingsnood verkeerde. [geïntimeerde] voerde verweer en stelde dat de vordering tot schorsing afgewezen moest worden.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging slechts plaats is indien deze misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat het bestreden vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. Ook was er onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat de tenuitvoerlegging een noodtoestand zou veroorzaken. Het hof wees de vordering tot schorsing af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor het indienen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].