In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellanten, Hanseatische Immobilienfonds Holland X Verwaltungsgesellschaft mbH en Hanseatische Immobilienfonds Holland XIX Verwaltungsgesellschaft mbH (hierna: HIH), hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. Dit vonnis wees de vorderingen van HIH af, die strekten tot opheffing van conservatoire beslagen die door B.H.W. Re-Development B.V. (hierna: BHW) waren gelegd op onroerende zaken die HIH in eigendom had.
De zaak draait om de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen HIH en BHW, waarbij BHW als de 'nader te noemen meester' werd aangeduid. HIH betwist dat er een geldige koopovereenkomst is gesloten, omdat er een voorbehoud van aandeelhoudersgoedkeuring zou zijn overeengekomen dat niet is verleend. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen.
Het hof concludeert dat er summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door BHW ingeroepen recht, omdat BHW niet voldoende heeft onderbouwd dat zij als de nader te noemen meester kan worden aangemerkt. De wisselende verklaringen van [A], die namens City Pads BV zou hebben gehandeld, hebben geleid tot twijfels over de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof heeft daarom de beslagen opgeheven en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. BHW is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.