ECLI:NL:GHAMS:2018:2641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
200.228.202/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in een geschil over een koopovereenkomst met aandeelhoudersgoedkeuring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellanten, Hanseatische Immobilienfonds Holland X Verwaltungsgesellschaft mbH en Hanseatische Immobilienfonds Holland XIX Verwaltungsgesellschaft mbH (hierna: HIH), hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. Dit vonnis wees de vorderingen van HIH af, die strekten tot opheffing van conservatoire beslagen die door B.H.W. Re-Development B.V. (hierna: BHW) waren gelegd op onroerende zaken die HIH in eigendom had.

De zaak draait om de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen HIH en BHW, waarbij BHW als de 'nader te noemen meester' werd aangeduid. HIH betwist dat er een geldige koopovereenkomst is gesloten, omdat er een voorbehoud van aandeelhoudersgoedkeuring zou zijn overeengekomen dat niet is verleend. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen.

Het hof concludeert dat er summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door BHW ingeroepen recht, omdat BHW niet voldoende heeft onderbouwd dat zij als de nader te noemen meester kan worden aangemerkt. De wisselende verklaringen van [A], die namens City Pads BV zou hebben gehandeld, hebben geleid tot twijfels over de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof heeft daarom de beslagen opgeheven en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. BHW is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.228.202/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/262281 / KG ZA 17-604
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juli 2018
inzake

1.

vennootschap naar buitenlands recht
HANSEATISCHE IMMOBILIENFONDS HOLLAND X VERWALTUNGSGESELLSCHAFT MBH,
gevestigd te Bremen, Bondsrepubliek Duitsland,

2.

vennootschap naar buitenlands recht
HANSEATISCHE IMMOBILIENFONDS HOLLAND XIX VERWALTUNGSGESELLSCHAFT MBH,
gevestigd te Bremen, Bondsrepubliek Duitsland,
appellanten,
advocaat: mr. J. Bedaux te Amsterdam,
tegen
B.H.W. RE-DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Delmée te Tilburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk HIH (in vrouwelijk enkelvoud) en BHW genoemd.
HIH is bij dagvaarding van 3 november 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2017 in kort geding gewezen tussen HIH als eiseres en BHW als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
HIH heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van HIH in eerste aanleg toe te wijzen, alsmede tot terugbetaling van hetgeen HIH ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke rente, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten, met rente en nakosten.
BHW heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten, met rente en nakosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 mei 2018 doen bepleiten, door hun bovenvermelde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ter griffie zijn ingekomen de brief van 12 juni 2018 van mr. Delmée naar aanleiding van het proces-verbaal, en het daarop ontvangen antwoord van mr Bedaux van 19 juni 2018.
In het proces-verbaal is op pagina 2 de volgende zinsnede toegeschreven aan mr. Delméé:
“De verwijzing in de e-mailcorrespondentie naar de SPA in de Bernadotte-overeenkomst impliceert dat ook in deze zaak aandeelhoudersgoedkeuring vereist was. In dit soort vastgoedtransacties wordt niet per e-mail zaken gedaan over een koopovereenkomst. Je hebt altijd een financier en aandeelhouders en die hebben ook een rol. We zeiden: “dit zijn de uitgangspunten van de koopovereenkomst”. De wederpartij vond dat ook logisch. Dus als je achteraf zegt “ik kende die opschortende voorwaarde niet”, dat kan niet.”
Dat berust op een verschrijving; deze zinsnede had moeten worden toegeschreven aan mr. Bedaux.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.18 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
HIH is eigenaar van de onroerende zaken, gelegen aan de [adres 1] en aan de [adres 2] (hierna: de onroerende zaken).
2.2
HIH is voornemens om deze onroerende zaken te verkopen en wordt bij de verkoop bijgestaan door Apleona GVA Fondsmanagement GmbH, voorheen Bilfinger Real Estate Fondsmanagement GmbH genaamd (hierna: Bilfinger).
2.3
Bij brief van 12 december 2016 heeft de heer [A] (hierna: [A] ), op briefpapier van City Pads BV, op de onroerende zaken een bod gedaan van
€ 5.100.000,-. De brief vermeldt voorts –voor zover thans van belang – het volgende:
“Buyer: Citypads B.V. or a related company. (..) This offer has been made under the condition of a satisfying outcome for the buyer of the due diligence.(…)”
2.4
Bij e-mail van 15 december 2016 heeft [B] , verbonden aan Bilfinger, onder meer het volgende aan [A] bericht:
“Dear [A] ,
We are happy to accept your offer for the assets [adres 1] at 2,88 MM EUR and [adres 2] [sic] at 2,3MM EUR. We are herewith granting a due diligence period until the 6 January 2017. We are accepting the offer under the condition that the assets will be transferred and the purchase price paid before the 31 January 2017 (…)
Could you please inform me regarding the entities which will be buying and the respective persons entitled to sign.”
2.5
[A] heeft bij e-mail van 16 december 2016 aan Bilfinger bericht:
“Dear [B] ,
We would like to thank you for the acceptation of our offer for the buildings at[adres 1]and [adres 2] . (…) Finally we like to request you kindly for one week extra due diligenceuntil 13 January 2017.(…)”
2.6
Bilfinger heeft daarop bij e-mail van 21 december 2016 geantwoord:
“Dear [A] ,
We agree to the below. Could you please indicate the buying entity and representative who is going to sign the SPA to me. (…)”
2.7
Bij e-mailbericht van [A] aan Bilfinger van 12 januari 2017 stelt hij een koopprijs voor van € 4.950.000,00 voor de onroerende zaken. Bij e-mail van 13 januari 2017 bericht Bilfinger dat deze nieuw voorgestelde koopprijs voor haar niet acceptabel is en dat de periode van exclusiviteit om de onroerende zaken aan te kopen verlopen is.
2.8
[A] heeft bij e-mail van 13 januari 2017 aan Bilfinger medegedeeld:

Dear [B] ,
Thank you for your response, we understand that seller is not willing to fulfil our proposal and lower the agreed prices. According to our opinion we are still under exclusivity to purchase both buildings until the end of today, and don’t agree and don’t understand your opinion regarding expiration of the exclusivity.
We like to proceed with the transaction based at the agreed price of Eur 5.100.000,- k.k. including all terms and conditions we agreed in our offer of 12 December 2016 and our e-mails of 15, 16 and 21 of December 2016. (…) Please send us the draft of the SPA. (…)
2.9
Bij e-mail van 19 januari 2017 schrijft Bilfinger aan [A] :
“Dear [A] ,
Sorry for my delayed answer and many thanks for your interest in our properties. As you know from previous transactions we require shareholder and bank approval (condition precedent) to sell a property. In this particular case I was informed that the approval will not be granted. A better offer has been received in the meanwhile which shall be pursued instead. (…)”
2.10.
Bij brief van 19 januari 2017 aan Bilfinger schrijft mr. Delmeé namens [A] onder meer het volgende:
“Dear Mrs [B] ,
I represent the interests of mr [A] . On his behalf, I want to point out the following to you.
My client has closed a purchase agreement with you for the real estate properties located at [adres 1] en [adres 2] , both in [plaats] , The Netherlands. Unfortunately you have proved my client that you are reluctant to fulfil the agreement. (…)
For this reason my client has decided to seize both properties. If necessary, my client is forced to take further legal (procedural) measures in which he’ll require that you will be condemned to cooperate in fulfilling the closed agreement. (…)
(..) I expect you to respond to this letter before Friday the 20th of January, 5.00 p.m. with the statement that you and my client have reached the purchase agreement, and that you will fulfil all related obligations on your part. (…)”
2.11.
Bij verzoekschrift van 19 januari 2017 heeft [A] (in persoon) conservatoir beslag tot levering verzocht op de onroerende zaken. Het verlof daartoe is op 20 januari 2017 verleend, waarop het beslag dezelfde dag is gelegd.
2.12.
[A] (eveneens in persoon) heeft bij dagvaarding van 3 februari 2017 – kort gezegd – nakoming gevorderd van de koopovereenkomst betreffende de onroerende zaken, alsmede een verklaring voor recht dat tussen [A] (voor een nader te noemen meester) en HIH overeenstemming bestaat over een aan- c.q. verkoop van de onroerende zaken en dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
2.13.
HIH heeft [A] daarop bij dagvaarding van 28 maart 2017 in kort geding gedagvaard en gevorderd dat [A] de door hem ten laste van HIH gelegde beslagen moest opheffen.
2.14.
De mondelinge behandeling van dit kort geding (hierna ook: het eerste kort geding) heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Ter zitting hebben partijen een minnelijke schikking bereikt die inhield dat [A] de door hem ten laste van HIH gelegde beslagen zal opheffen, de bodemzaak zal worden geroyeerd en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen voor alle aanspraken die zij in het kader van de kortgedingprocedure en de bodemprocedure op elkaar mochten hebben.
2.15.
BHW is op 2 mei 2017 opgericht door [A] . [A] is (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder. Bij e-mailbericht van 9 mei 2017 heeft [A] Bilfinger het volgende medegedeeld:
“Dear [B] ,
As communicated several times before, an agreement regarding the essential elements to purchase the buildings located at [adres 1] and [adres 2][het hof begrijpt: [adres 2]
(…) has been concluded.
During the negotiations and the due diligence process and during the confirmation of the transaction, I was acting on behalf of City Pads or a related company.
I choose to use a new entity (a new project company) for this transaction and communicated this to you in my e-mail of 12st December 2016 as a reply on your question which entity the buyer will be. This was and is very clear for you, there cannot be any misunderstanding about this.
By this e-mail I want to inform you about the identity of this new entity/project company which is a related company to Citypads and is a so called “nader te noemen meester”. The name of this new entity/project company is B.H.W. Re-Development B.V.
Taking into account that the purchase agreement has been concluded and the fact that the new entity/project company or the so called “nader te noemen meester” has been communicated, seller and buyer have to execute this purchase. I friendly but firmly request you to confirm within 24 hours that seller will fully cooperate with the execution of this transaction (…)”
2.16.
Bij verzoekschrift van 9 mei 2017 heeft BHW conservatoir beslag tot levering van de onroerende zaken verzocht.
2.17.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft partijen op 8 juni 2017 gehoord.
2.18.
Bij beschikking van 16 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter BHW verlof verleend om tot het leggen van conservatoir beslag over te gaan.
2.19.
Bij exploot van 20 juni 2017 heeft BHW conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaken. Vervolgens heeft BHW bij dagvaarding van 3 juli 2017 een procedure aanhangig gemaakt strekkende tot – kort gezegd – nakoming van de koopovereenkomst.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg is door HIH – kort gezegd – opheffing van de door BHW gelegde conservatoire beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van HIH bij het bestreden vonnis afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt HIH met haar zes grieven op.
3.2
Grief 1 klaagt over het feit dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten onvolledig zijn. Zij verwijst naar de door haar in de memorie van grieven gepresenteerde feiten en verzoekt die als herhaald en ingelast te beschouwen. Deze grief kan niet slagen. De voorzieningenrechter is immers niet gehouden meer feiten vast te stellen dan de feiten die hij aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Voor zover de overigens door HIH aangevoerde feiten relevant zijn voor de door het hof te nemen beslissing, zullen deze in het hierna volgende aan de orde komen.
3.3
Met grief 2 betoogt HIH dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, aangezien een voorbehoud van aandeelhoudersgoedkeuring is overeengekomen en deze goedkeuring niet is verleend. Grief 3 strekt tot de conclusie dat de ontbindende voorwaarde van een niet-bevredigende due diligence is ingetreden. Grief 4 klaagt over rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 waarin de voorzieningenrechter concludeert dat BHW als de nader te noemen meester, bedoeld in de overeenkomst, heeft te gelden. Grief 6 dient als aanvulling op dit betoog en ziet op de doelomschrijving van City Pads BV in de statuten. Met grief 5 betoogt HIH dat Bilfinger een volmacht ontbeerde om een koopovereenkomst namens HIH te sluiten. Van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is evenmin sprake.
3.4
Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken. Ingevolge artikel 705 Rv dient het gelegde beslag onder meer te worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of - zo het beslag is gelegd voor een geldvordering - indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld (artikel 705 lid 2 Rv). Wat betreft de grond dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, geldt dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summier met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen.
3.5
HIH betoogt dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door BHW ingeroepen recht en dat de belangenafweging eveneens leidt tot de conclusie dat de beslagen moeten worden opgeheven.
3.6
De stellingen van BHW komen erop neer dat een koopovereenkomst is gesloten tussen City Pads BV en HIH waarbij als koper is vermeld City Pads BV of een aan haar gelieerde vennootschap. BHW stelt dat zij de nader te noemen meester is, te weten de gelieerde vennootschap als bedoeld in de overeenkomst. Bij het tot stand komen van de overeenkomst handelde [A] namens City Pads BV en hij heeft ook namens City Pads BV BHW als de gelieerde vennootschap (nader te noemen meester) aangewezen, aldus BHW.
3.7
HIH betwist dat BHW als koper van de onroerende zaken kan worden aangemerkt en heeft daarvoor meerdere argumenten aangedragen. Ten eerste is de beweerdelijke koopovereenkomst gesloten onder voorbehoud van aandeelhoudersgoedkeuring die niet is verleend. Bilfinger was niet gevolmachtigd om zelf namens HIH een koopovereenkomst te sluiten. Ten tweede kon [A] , na het eerste kort geding, niet alsnog BHW aanwijzen als nader te noemen meester. HIH wijst erop dat [A] verschillende standpunten heeft ingenomen ten aanzien van de hoedanigheid van de koper en zijn eigen rol daarin. In elk geval heeft [A] ter zitting in het eerste kort geding verklaard dat hij zelf als de nader te noemen meester moest worden beschouwd.
Voorts betwist HIH dat [A] beschikt over een (toereikende) volmacht van City Pads BV om de in het geding zijnde overeenkomst te sluiten, alsook om BHW aan te wijzen als nader te noemen meester. [A] is geen bestuurder en zelfs geen aandeelhouder van City Pads BV. Een volmacht is, ondanks herhaaldelijk verzoek, niet in het geding gebracht. Tot slot stelt HIH dat BHW niet kan worden aangemerkt als aan een City Pads BV gelieerde vennootschap.
3.8
Het hof overweegt het volgende. De koopovereenkomst waarop BHW zich beroept, zou tot stand zijn gekomen in de correspondentie, beginnend met de brief van 12 december 2016 en de daarop volgende e-mailwisseling tussen [A] en [B] van Bilfinger.
Over de hoedanigheid waarin [A] optrad heeft hij uiteenlopende standpunten ingenomen. In de brief van 12 december 2016 ondertekent [A] namens City Pads BV en gebruikt hij het briefpapier van City Pads. In dit voorstel wordt als ‘buyer’ vermeld: ‘Citypads BV or a related company’. Dit impliceert dat [A] optreedt namens City Pads BV, die de beoogde koper is. Echter in de brief van 19 januari 2017 van mr. Delmée aan Bilfinger wordt het standpunt ingenomen dat [A] zelf de koopovereenkomst heeft gesloten. Ook het daarop volgende beslagrekest en de dagvaarding van 3 februari 2017 worden uitgebracht door [A] in persoon. Daarin wordt het standpunt ingenomen dat [A] de onderhandelingen heeft gevoerd ‘namens de nader te noemen meester’. In een noot in voormelde dagvaarding wordt namens [A] het volgende gesteld:
“De brief[van 12 december 2016, hof]
werd ondertekend door [A] en City Pads BV. (…) De bestuurders van deze besloten vennootschap zijn zakenpartners van [A] (…). In de brief stond ook vermeld dat City Pads BV of een nader te noemen meester de kopende partij was. Gedurende de onderhandelingen is de kopende partij [A] of een nader te noemen meester geworden.”Uit deze noot blijkt aldus dat [A] , althans volgens zijn eigen stellingen, gaandeweg de onderhandelingen niet (langer) optrad namens City Pads BV maar namens zichzelf of een nader te noemen meester.
3.9
In de pleitnotities van mr. Delmée in het eerste kort geding (onder punt 7) weerspreekt mr. Delmée dat [A] werkzaam zou zijn voor City Pads BV. Hij licht toe dat de bestuurders van City Pads BV en [A] partners zijn in gezamenlijke vastgoedprojecten en hij schetst de relatie tussen de BVBA van [A] en een aantal vennootschappen die het woord City Pads in hun naam hebben. Het hof constateert dat het - in de pleitnota opgenomen - schema geen relatie toont tussen de BVBA van [A] en City Pads BV.
De werkwijze wordt door mr. Delmée als volgt beschreven: Een van de partners in City Pads vindt een mogelijk project en bereidt zelfstandig een aanbod voor. In deze periode wordt de naam ‘City Pads’ of een nader te noemen meester dan wel gelieerde partij genoemd. Dit laatste heeft te maken met het feit dat in deze periode de definitieve participanten en de onderlinge verhoudingen nog niet bekend zijn. De algemene vennootschap City Pads BV is een “ontwikkel B.V.” en wordt enkel en alleen gebruikt om alle algemene ontwikkelingskosten van onroerend goed onder één noemer te brengen. City Pads BV neemt zelf nooit onroerend goed op naam, aldus steeds mr. Delmée namens [A] . Mr. Delmée vervolgt in zijn pleitnota met de conclusie dat in dit geval op dezelfde wijze is gehandeld. [A] heeft gedurende de onderhandelingen gebruik gemaakt van de handelsnaam ‘City Pads’. Daarbij is gebruik gemaakt van het logo en de contactgegevens van City Pads en niet City Pads BV. Voor alle City Pads vennootschappen zijn de contactgegevens (het hof begrijpt: de e-mailadressen waarin het woord Citypads voorkomt) het zelfde.
Namens [A] wordt voorts betoogd dat Bilfinger op de hoogte was van deze werkwijze en heel goed wist dat City Pads BV nooit de koper zou zijn en dat daarvoor een ‘project BV’ zou worden opgericht.
3.1
Volgens de door HIH in het geding gebrachte verklaringen van [B] en mrs. Leunissen en Weermeijer (de voormalige advocaten van HIH), is namens [A] tijdens het eerste kort geding verklaard dat [A] tijdens de onderhandelingen naar voren is geschoven als koper en daarmee door City Pads BV onvoorwaardelijk is aangewezen als achterman. Dit laatste wordt door [A] uitdrukkelijk weersproken. Niet wordt echter toegelicht, juist in het licht van de hiervoor beschreven werkwijze, op grond waarvan [A] in persoon als koper zou kunnen worden aangemerkt.
3.11
In de e-mail van 9 mei 2017 stelt [A] zich ineens op het standpunt dat hij tijdens de onderhandelingen wel degelijk optrad namens City Pads BV. Hij deelt dan de naam mede van de nader te noemen meester. Hoewel hierbij niet expliciet wordt vermeld dat hij ook dat doet namens City Pads BV, begrijpt het hof uit de verklaringen van BHW ten pleidooie dat volgens haar uit deze e-mail moet worden afgeleid dat het City Pads BV is die BHW als kopende entiteit heeft aangewezen.
3.12
Naar het oordeel van het hof roept het voorgaande serieuze vragen op over de partij die [A] heeft willen en kunnen binden bij het tot stand brengen van de koopovereenkomst. Immers, dat hij daarbij handelde namens City Pads BV - zoals in deze procedure betoogd - is louter gebaseerd op de stellingen van [A] , die, zoals blijkt uit het vorenstaande, op dat punt wisselend en tegenstrijdig zijn geweest. [A] is geen bestuurder van City Pads BV en hij werkt ook niet voor City Pads BV, zoals namens hem in het eerste kort geding verklaard. Dat hij niettemin handelde namens City Pads BV is niet bevestigd door enig bestuurder van City Pads BV. Er is, ondanks herhaalde verzoeken, geen volmacht in het geding gebracht, net zo min als een andere van City Pads BV afkomstige verklaring waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A] kan blijken. Het zelfde geldt voor de bevoegdheid van [A] om namens City Pads BV BHW als nader te noemen meester aan te wijzen.
3.13
Weliswaar heeft BHW aangevoerd dat de vraag of [A] over een – toereikende – volmacht beschikt een kwestie is tussen City Pads BV en [A] en dat dit HIH niet regardeert, maar dat gaat in dit geval niet op. Voor de vraag of BHW zich terecht beroept op rechten uit de koopovereenkomst, is vereist dat een bij die overeenkomst betrokken contractspartij haar, conform de overeenkomst, heeft aangewezen. Dit nu wordt door HIH betwist, en daartoe bestaat op grond van de eerder door [A] ingenomen posities alle aanleiding. Het ligt dan ook op de weg van BHW om haar stelling op dit punt te behoorlijk te onderbouwen. Nu zij dit – ondanks herhaalde verzoeken – heeft nagelaten, komt het hof tot de conclusie dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door BHW ingeroepen recht is gebleken.
Dit brengt mee dat thans in het midden kan blijven of BHW kan worden beschouwd als een aan City Pads BV gelieerde partij, en of Bilfinger bevoegd was HIH te binden, dan wel dat het voorbehoud van aandeelhoudersgoedkeuring is overeengekomen.
3.14
Het voorgaande brengt mee dat de beslagen dienen te worden opgeheven. De afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. In dat verband overweegt het hof dat voor beide partijen geldt dat hun belang van financiële aard is en dat die erin bestaat dat zij, nu of in de toekomst, rendement kunnen maken op de onroerende zaken. Door HIH is in dat verband – onweersproken – gesteld dat BHW voor haar een restitutierisico vormt, nu deze vennootschap louter is opgericht om deze onroerende zaken aan te kopen. Dat BHW omgekeerd ditzelfde restitutierisico loopt is door haar niet, althans onvoldoende toegelicht.
3.15
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat grief 4 slaagt en dat reeds om die reden het bestreden vonnis vernietigd zal worden en de beslagen zullen worden opgeheven. De overige grieven kunnen onbesproken blijven.
Aangezien de bij inleidende dagvaarding als primair onder I geformuleerde vordering wordt toegewezen, heeft HIH bij het primair onder II en III gevorderde geen belang meer. Deze vorderingen zullen om die reden worden afgewezen. Aan de subsidiaire vorderingen wordt niet toegekomen.
3.16
BHW zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
heft op de beslagen die BHW op 20 juni 2017 ten laste van HIH heeft gelegd op de onroerende zaken;
veroordeelt BHW in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden in eerste aanleg aan de zijde van HIH begroot op € 715,31 aan verschotten en € 816,-voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 813,31 aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, J.F. Aalders en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.