In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend dat was afgewezen. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzet zich tegen het verzoek van de vader en stelt dat het in het belang van de kinderen is om geen omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft sinds 2012 geen contact meer gehad met de kinderen en stelt dat hij recht heeft op omgang. De vrouw betwist dit en stelt dat de vader geen initiatief heeft genomen om contact te onderhouden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in de procedure en heeft geadviseerd over de situatie van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van de identiteit van de kinderen dat zij hun vader leren kennen, maar dat er onvoldoende informatie is over hun wensen en behoeften met betrekking tot contact met de vader.
Het hof heeft besloten om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contact tussen de kinderen en de vader. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden en verzocht om een rapport en advies van de raad over de resultaten van het onderzoek. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de kinderen, waarbij het hof de bezwaren van de vrouw tegen een raadsonderzoek niet heeft gehonoreerd. De zaak zal opnieuw worden behandeld na het onderzoek van de raad.