Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een vennootschap onder firma (v.o.f.) tussen twee partijen, [appellant] en [geïntimeerde], die samen een praktijk voor colonhydrotherapie uitoefenden. De v.o.f. is per 13 december 2013 beëindigd, maar er zijn geschillen ontstaan over de financiële afwikkeling en de verdeling van opbrengsten en kosten. Het hof heeft op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het de eerdere vonnissen van de rechtbank heeft beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opbrengsten van de v.o.f. aan [appellant] toekwamen, maar dat [geïntimeerde] recht had op een vergoeding voor haar werkzaamheden. Het hof heeft deze oordelen bevestigd en de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad afgewezen. Het hof heeft ook geoordeeld dat [geïntimeerde] een bedrag van € 16.397,- aan [appellant] moet betalen, na de afrekening van de vorderingen en kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in vennootschapscontracten en de gevolgen van het beëindigen van een vennootschap voor de betrokken partijen.