Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1bestrijdt [appellant] de juistheid van de vaststelling onder 1.1 dat de huurprijs van het door hem gehuurde sedert de aanvang van de huurovereenkomst wel is geïndexeerd, maar nooit is herzien. Hij stelt dat de huurprijs in 1992 is herzien en toen aanmerkelijk is verhoogd. [X] heeft dit niet betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn, voor zover hier relevant, de volgende.
3.Beoordeling
grieven 2, 3, 4 en 7wordt als volgt overwogen. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de door [appellant] in de loop der tijd aan het gehuurde verrichte werkzaamheden (nog) van invloed zijn op de huurwaarde, is het van belang vast te stellen om welke huurwaarde het gaat. Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsruimte [perceel 1] - [perceel 2] - [perceel 3] casco aan [appellant] is verhuurd. Voor de bepaling van de huurwaarde van de bedrijfsruimte in casco staat zijn de investeringen die [appellant] heeft gepleegd om het casco geschikt te maken voor gebruik als hotel niet van belang, zoals de kantonrechter met betrekking tot de investeringen in de brandmeld- en noodverlichtingsinstallatie ook uitdrukkelijk heeft overwogen. Dit roept echter de vraag op van welke staat (casco of anderszins) de deskundige met betrekking tot het gehuurde en de vergelijkingspanden is uitgegaan. In de toelichting op grief 4 betoogt [appellant] dat de deskundige het gehuurde heeft vergeleken met hotels die volledig ingericht en gestoffeerd zijn verhuurd. Als dat juist is, zou dat betekenen dat in zoverre de vergelijkingspanden niet goed vergelijkbaar zijn, in ieder geval niet zonder een neerwaartse correctie van de huurprijzen.