ECLI:NL:GHAMS:2018:2495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
23-001075-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming hennepteelt met bevestiging van vonnis en aanvullende overwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2017. De veroordeelde, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van EUR 21.658,64 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde al verplicht om een bedrag van EUR 16.698,48 te betalen. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 februari 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw stelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd moest worden, omdat de veroordeelde slechts een beperkte opbrengst had gehad van zijn hennepteelt. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de veroordeelde ongeloofwaardig was en dat er geen steun in het dossier was voor zijn beweringen. De warmtemeting die was uitgevoerd, wees erop dat er meer aan de hand was dan de veroordeelde had gesuggereerd.

Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter en oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie terecht was. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters hun overwegingen en de afwijzing van het verweer van de veroordeelde uiteenzetten. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2018.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001075-17
datum uitspraak: 6 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13‑706923-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR 21.658,64.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2017 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 27 maart 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.698,48 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 maart 2018 is het strafvonnis van 27 maart 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam bevestigd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de gronden met de navolgende overweging en bespreking van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer aanvult.

Aanvullende overweging

De raadsvrouw van de veroordeelde heeft verzocht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit te gaan van de verklaring van de veroordeelde die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Deze verklaring van de veroordeelde houdt – kort gezegd en voor zover hier relevant – in dat hij, veroordeelde, één keer eerder heeft geoogst en dat hij toen slechts één kamer in gebruik had met 70 planten. Deze oogst is gedeeltelijk mislukt en wat hij heeft kunnen oogsten was van slechte kwaliteit. De veroordeelde stelt dat hij hierdoor niet meer dan één kilo heeft kunnen verkopen voor € 2 per gram.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat pagina 35 van het dossier een aanknopingspunt voor de juistheid van de lezing van de veroordeelde biedt. De warmtebeeldcamera liet namelijk alleen aan de achterzijde van het huis een verhoogd temperatuurbeeld zien. Derhalve moet de ontnemingsvordering volgens de raadsvrouw worden gematigd naar nihil, nu de veroordeelde slechts € 2.000 heeft ontvangen en hiermee zijn investeringen er niet eens uit heeft.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de veroordeelde die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd ongeloofwaardig is, zodat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan die verklaring voorbij zal gaan. Hiervoor is het volgende redengevend. De warmtemeting, waarbij aan de achterzijde van het huis een verhoogd temperatuurbeeld is gemeten heeft een maand vóór de inval plaatsgevonden. De veroordeelde heeft verklaard dat de 2e oogst nog een paar weken te gaan had. Nu een kweekcyclus over het algemeen 10 weken bedraagt, is deze warmtemeting gedaan op het moment dat de tweede kweek er stond. Voornoemde warmtemeting kan dan ook niet gelden als ondersteuning van de verklaring van de veroordeelde omtrent de eerste kweek. Verder ontbreekt enig aanknopingspunt in het dossier voor de juistheid van deze verklaring van de veroordeelde en heeft hij deze ook niet – met stukken – onderbouwd. Daarbij komt dat de veroordeelde pas in hoger beroep met zijn verklaring komt. De verklaring van de veroordeelde, dat hij de eerste keer de kwekerij maar in één kamer had opgebouwd, acht het hof ook onaannemelijk bezien in het licht dat hij de spullen voor de kwekerij (voor beide kamers) tegelijkertijd heeft gekocht en dat de veroordeelde stelt dat hij tot de hennepkwekerij werd gedreven door zijn enorme schulden.
Het verweer wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2018.
Mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]