ECLI:NL:GHAMS:2018:2490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
23-000743-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor valsheid in geschrift en valse opgave in authentieke akte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, werkzaam als notarisklerk, was beschuldigd van valsheid in geschrift en het opmaken van valse akten. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2018 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf en taakstraf geëist, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De zaak draaide om de betrokkenheid van de verdachte bij de opmaak van leveringsakten voor onroerend goed, waarbij de identiteit van de koper in twijfel werd getrokken. De verdachte had verklaard dat hij de gegevens van de notaris ontving en deze in de akten verwerkte. Er was echter onvoldoende bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de dubbele identiteit van de koper, die zowel een Nederlands als een Belizeans paspoort bezat. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk valsheid in geschrift had gepleegd, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat de koper en de persoon die de akte ondertekende dezelfde persoon waren.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de motivering van de vrijspraak. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat niet kon worden aangetoond dat hij opzettelijk of met kennis van zaken had gehandeld in strijd met de waarheid. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarheidsvinding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000743-16
datum uitspraak: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 14-900010-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1954,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis en een geldboete van
€ 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, waarbij het hof de motivering van de vrijspraak door de rechtbank wijzigt als hierna te vermelden.

Vrijspraak

De verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaam als notarisklerk bij het notariskantoor van de medeverdachte [medeverdachte] en uit dien hoofde mede betrokken bij het opmaken van aktes. Deze werkzaamheden verrichtte hij onder de verantwoordelijkheid van de notaris.
[adres 2], leveringsakte 9 juli 2001
[naam 1] en zijn echtgenote [naam 2] hebben hun woning aan de [adres 2] in Wieringerwerf voor f 540.000,- verkocht en op 9 juli 2001 geleverd aan de naar het recht van Belize opgerichte rechtspersoon [bedrijf 1] (hierna te noemen: [bedrijf 1]). [bedrijf 1] werd vertegenwoordigd door [naam 3] (hierna [naam 3]), die zich weer bij volmacht liet vertegenwoordigen door de verdachte, (OPV p. 38). Dit blijkt uit de akte van levering die door notaris [medeverdachte] van dit transport is opgemaakt (D-011 akte van levering [adres 2]). Voor de levering heeft [naam 3] namens [bedrijf 1] een Power of Attorney/volmacht (verder volmacht) verstrekt, die van een apostille is voorzien.
[adres 3], leveringsakte 29 oktober 2001
Enige maanden later hebben de buren van [naam 1], [naam 4] en [naam 5] (hierna [naam 4] en [naam 5]) op verzoek van [naam 1], hun huis aan de [adres 3] aan [naam 1] en [naam 2] verkocht. De partijen hebben een onderhands koopcontract ondertekend. In dit stuk met als kop ‘verklaring van overeenkomst’ en gedateerd 24 september 2001, komen deze partijen overeen dat de woning [adres 3] wordt verkocht aan [naam 1] en [naam 2] voor f 500.000,- (D-161 verklaring van overeenkomst). Volgens de akte van levering van 29 oktober 2001 (D-013) is [adres 3] echter niet geleverd aan [naam 1] en [naam 2], maar aan [bedrijf 1]. Uit de akte van levering (D-013) blijkt dat de koopster [bedrijf 1] werd vertegenwoordigd door [naam 3], die weer bij volmacht werd vertegenwoordigd door de verdachte. Ook hiervoor heeft [naam 3] namens [bedrijf 1] een volmacht verstrekt, die van een apostille is voorzien.
Gebleken is dat [naam 1] en [naam 3] één en dezelfde persoon zijn en dat [naam 1] beschikte over zowel een Nederlands paspoort op zijn eigen naam als een paspoort uit Belize op naam van [naam 3]. Voor zover valt na te gaan, is het paspoort van Belize naar – het destijds geldende – Belizaans recht op rechtsgeldige wijze aan [naam 1] afgegeven. Op beide paspoorten staat een goed gelijkende foto van [naam 1]. Voorts staat op beide paspoorten als geboortedatum [geboortedatum 2] 1952 en als geboorteplaats [geboorteplaats 2] genoemd.
Valse identiteit
De verdachte heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij het opmaken van de aktes. Hij kreeg de gegevens van – waarschijnlijk in dit geval – de notaris en die schreef hij op een kladblaadje. Deze gegevens nam hij op in de door hem op te maken aktes. De contacten met cliënten liepen altijd via de notaris en hij voerde diens opdrachten uit. De verdachte kan zich niet herinneren contact met [naam 1] te hebben gehad, wellicht een keer telefonisch. De verdachte heeft [naam 1] alleen ontmoet bij het passeren van de leveringsakten. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [naam 1] en [naam 3] één en dezelfde persoon zijn.
Het had de verdachte op kunnen vallen dat de in de leveringsakten opgenomen geboortedatum en geboorteplaats van [naam 1] en [naam 3] identiek zijn en dat had hem tot nader onderzoek kunnen bewegen. Kennelijk is dit de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, ontgaan. Dat is wellicht onachtzaam, maar nog niet voldoende om wetenschap omtrent de dubbele identiteit van [naam 1] aan te nemen. De verklaringen van [naam 1] dat de verdachte van zijn dubbele identiteit op de hoogte was acht het hof – evenals de rechtbank – onvoldoende betrouwbaar, mede nu [naam 1] omtrent de rol van de verdachte tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard. Daar komt bij dat de verklaringen van [naam 1] niet in belangrijke mate worden gesteund door andere bewijsmiddelen. Niet bewezen is dan ook dat de verdachte wist dat [naam 1] en [naam 3] één en dezelfde persoon zijn. Dat de verdachte een brief zou hebben gestuurd aan [bedrijf 1] per adres van [naam 1] maakt dit niet anders, omdat de verdachte, naar hij heeft verklaard, dacht dat [naam 1] als tussenpersoon/Nederlands postadres optrad. Evenmin kan deze wetenschap met de vereiste mate van zekerheid worden afgeleid uit de in het dossier aanwezige aantekeningen van de hand van de verdachte of uit de aanwezigheid van [naam 1] bij het transport van [adres 3]. Ook uit het feit dat de in de leveringsakte bij [adres 2] opgenomen geboortedatum en geboorteplaats van [naam 1] en [naam 3] identiek zijn, vloeit nog niet onomstotelijk de wetenschap voort van de dubbele identiteit van [naam 1].
Evenmin is buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] en [naam 3] één en dezelfde persoon was en dat hij aldus de leveringsakten opzettelijk valselijk heeft opgemaakt.
Koopovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [naam 4] en [naam 5]
De verdachte wordt tevens het verwijt gemaakt dat hij in de door hem opgemaakte leveringsakte van 29 oktober 2001 in strijd met de werkelijkheid heeft vermeld dat tussen partijen [naam 4] en [naam 5] als verkopers en [bedrijf 1] als koper een voorafgaande koopovereenkomst was gesloten.
Het onderhandse koopcontract van 24 september 2001 noemt als kopers [naam 1] en [naam 2]. De leveringsakte van 29 oktober 2001 (D-013/030) vermeldt als koopster [bedrijf 1]. De akte van levering verwijst – in afwijking van een eerder concept (D-015) – voor de titel van de levering niet naar het onderhandse koopcontract van 24 september 2001, maar naar een niet nader omschreven “met koper aangegane koopovereenkomst”. Tevens bevindt zich in het dossier een aantekening van de verdachte (achterkant van D-040) waarbij [naam 1] als koper is doorgekrast en is vervangen door [bedrijf 1]. Kennelijk is aanvankelijk de bedoeling geweest dat [naam 1] (en [naam 2]) als koper zouden optreden, maar hebben partijen dit gewijzigd in [bedrijf 1].
De verklaring van [naam 5], dat zij pas na de levering ontdekte dat niet “[naam 2] en [naam 1]” in de akte vermeld stonden, maar [bedrijf 1], is niet van doorslaggevende betekenis. Zij heeft ook verklaard dat haar man de verkoop van de woning vooral geregeld heeft en daarover de afspraken heeft gemaakt (verklaring bij rechter-commissaris, blz. 4). Tot die afspraken kan de wijziging van de koper/afnemer hebben behoord. Een mondelinge koopovereenkomst was in die tijd een voldoende titel voor de levering. Verder is van belang dat [naam 5] op 21 april 2008 aan de Belastingdienst het concept van de leveringsakte heeft overhandigd dat zij nog in haar bezit had (D-015). Op dat concept staat [bedrijf 1] als koper vermeld. Dit duidt erop dat [naam 4] en [naam 5] voorafgaand aan de levering wel degelijk wisten en ermee hebben ingestemd dat [bedrijf 1] hun huis zou afnemen. Ook indien bij het transport is volstaan met zakelijke opgave en toelichting van de inhoud en beperkte voorlezing, zoals de akte vermeldt, is moeilijk voorstelbaar dat daarbij niet zou zijn genoemd wie de koper was. Voor zover de wijziging van de identiteit van de koper al door [naam 4] was overeengekomen buiten wetenschap van [naam 5], moet haar die wijziging ten tijde van het transport duidelijk zijn geworden. Zij heeft daarmee ingestemd, getuige het plaatsen van haar handtekening onder de akte.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de levering heeft plaatsgevonden op basis van een koopovereenkomst tussen [naam 4] en [naam 5] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds, en dat dit niet ten onrechte, laat staan valselijk, in de akte is vermeld.
Dat [naam 1] aanwezig was bij deze transactie had wellicht vraagtekens bij de verdachte moeten doen rijzen, maar bewijst nog niet dat de akte ten gevolge van de vermelding van [bedrijf 1] als koper/afnemer valselijk is opgemaakt.
Gelet op het hiervoor overwogene is niet bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2018.
[...]