ECLI:NL:GHAMS:2018:2413
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de kinderrechter, die de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader had goedgekeurd. De moeder betoogde dat de gronden voor uithuisplaatsing niet aanwezig waren en dat de kinderen beter bij haar konden blijven wonen. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming stelden echter dat er ernstige zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder, wat een uithuisplaatsing noodzakelijk maakte.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat, hoewel er zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder, deze niet van dien aard waren dat een uithuisplaatsing gerechtvaardigd was. De moeder had altijd meegewerkt met de hulpverlening en de kinderen gaven aan bij haar te willen wonen. Het hof oordeelde dat de hulpverleningsmogelijkheden niet voldoende waren benut om de kinderen bij de moeder te laten wonen. De beslissing van de kinderrechter werd vernietigd en het verzoek tot uithuisplaatsing werd afgewezen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van een veilige en stabiele opvoedplek voor kinderen en de noodzaak om hulpverlening gericht op het gezin te ondersteunen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de procedure over de hoofdverblijfplaats van de kinderen een ander criterium hanteert dan de machtiging tot uithuisplaatsing, wat van belang kan zijn voor toekomstige beslissingen.